Voor Kant was de voornaamste vraag wat de mens kan weten. Het lijkt erop dat je dingen eerst moet ervaren voordat je er weet van kan hebben. Maar volgens Kant is dit niet per se waar, er zijn ook dingen die voorafgaan aan de ervaring (a priori):
Volgens Kant is ruimte een a priori aanschouwingsvorm. Wil ik kennis verkrijgen over de dingen buiten mij, dan moet ik weten dat ze buiten mij zijn. Dit toont aan dat ik op de voorgaande manier niets over de ruimte te weten kom: hoe kan ik iets buiten mij plaatsen zonder reeds te weten wat ‘buiten mij’ betekent? Er moet enige kennis van de ruimte worden verondersteld voordat ik de ruimte empirisch kan bestuderen. Daarom moeten we a priori bekend zijn met ruimte.
Kant gebruikte soortgelijke argumenten om hetzelfde over de tijd te bewijzen.Kant bewijst vervolgens het bestaan van a priori begrippen, zoals substantie. Hij maakt een onderscheid tussen twee soorten wijziging: variatie en verandering. Variatie heeft betrekking op de eigenschappen die een ding heeft: de bladeren van een boom bijvoorbeeldkunnen groen of bruin zijn. Verandering komt toe aan de boom: dezelfde boom verandert de bladeren van groen in bruin. Bij het maken van dit onderscheid gebruiken we al het begrip substantie: de boom (als substantie) verandert, maar de bladeren (als de eigenschappenvan de substantie) verschillen.
Als we dit onderscheid niet aannemen, kunnen we de geldigheid van het begrip substantie niet aannemen. We zijn dan gedwongen te zeggen dat telkens als er een wijziging optreedt, er iets verdwijnt of verschijnt; de boom met de groene bladeren wordt vernietigd op hetzelfde moment waarop de boom met de bruinebladeren zijn bestaan uit het niets begint. Kant moet aantonen dat die opvatting onmogelijk is. De sleutel hiertoe is het vaststellen van tijd.
Tijd kan niet direct worden waargenomen (het is geen ding); we ervaren de tijd door dingen die al dan niet wijzigen, zoals Kant al heeft aangetoond. Als we de tijd zouden ervaren door de boom met de groene bladeren en ook door de boom met de bruine bladeren, zonder dat er enig verband tussen beide zou zijn, dan zouden we twee afzonderlijke werkelijke tijden ervaren. Aangezien dit absurd is, meent Kant dat hij heeft bewezen dat het begripsubstantie absoluut essentieel is voordat we enige ervaring van de wereld kunnen opdoen. Dit begrip is dan ook niet empirisch, maar a priori.
Dit is een fragment uit het Grote Filosofieboek
Dit artikel is exclusief voor abonnees