Home Jules Evans: ‘Wantrouw jezelf, vertrouw je vrienden’

Jules Evans: ‘Wantrouw jezelf, vertrouw je vrienden’

Door Anton de Wit op 04 december 2012

Jules Evans: ‘Wantrouw jezelf, vertrouw je vrienden’
Cover van 12-2012
12-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Jules Evans raakte rond zijn achttiende de grip op zijn ‘emoties en gedachten volledig kwijt’. De filosofie bood een uitweg.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Zelfhulpliteratuur. De vraag ernaar blijft onverminderd groot, al heeft het in intellectuele kring een slechte naam. Het roept associaties op met hobbypsychologie, met wazige spirituele navelstaarderij of materialistische peptalks voor managers. Liefhebbers van de betere filosofische literatuur houden zich er verre van. En áls je dat soort boeken al koopt, dan zet je het toch niet in je kast naast Epicurus of Plato.

Toch is dat precies de plek in de boekenkast waar het genre thuishoort. Althans, dat beweert Jules Evans, een jonge Britse denker, werkzaam aan het Centre for the History of Emotions van de Universiteit van Londen, en organisator van de London Philosophy Club, het grootste filosofische café in het Verenigd Koninkrijk. Evans ondervond aan den lijve hoezeer de filosofie je kan helpen problemen te overwinnen. Het is moeilijk voor te stellen als je de opgewekte en opgeruimde dertiger spreekt, maar een jaar of tien geleden ging hij gebukt onder zware angststoornissen en depressies. De filosofie redde zijn leven, zo schrijft hij in het onlangs in het Nederlands vertaalde boek Filosofie voor het leven en andere gevaarlijke situaties. Filosofie kan je dus weldegelijk helpen jezelf te helpen, meent Evans stellig, en dat werkt hij in zijn boek uit aan de hand van eigen  ervaringen, interviews met andere ervaringsdeskundigen en veel verwijzingen naar met name de filosofie uit de Oudheid.

Zou u Filosofie voor het leven zonder gêne of ironie een zelfhulpboek noemen?
‘Absoluut. Wat ik wilde doen was het idee van zelfhulp rehabiliteren. Ik denk dat veel van wat de oude Grieken schreven pure zelfhulp was. Het behandelde expliciet de vraag: wat kun je doen wanneer je lijdt? Ze hadden echt een DIY-mentaliteit – do it yourself! Cicero zegt onomwonden dat filosofie de geneeskunst voor de ziel is, die het mogelijk maakt dat we dokters worden voor onszelf. Montaigne zegt van Socrates dat hij leerde hoezeer we het geluk in onszelf en niet buiten onszelf vinden.’

‘Mensen zijn sceptisch over zelfhulp, tot op zekere hoogte terecht, omdat het nogal individualistisch en egocentrisch zou zijn. Maar dat was in de Klassieke Oudheid wel anders; de filosofische zelfhulp van toen had ook duidelijke psychologische, ethische en politieke dimensies. Ze was niet beperkt tot een strikt persoonlijk welbehagen, maar probeerde het individu juist te verbinden aan de samenleving en de cultuur. Dat is het soort zelfhulp waar ik in geïnteresseerd ben, en wat je tegenwoordig vooral vindt in wat ik maar ‘filosofie van de straat’ zal noemen. Die is anarchistisch ingesteld, zoekt naar persoonlijk en maatschappelijk welzijn zonder dat we daar overheidsinstanties of duurbetaalde professionals voor nodig hebben. Wat ik zo mooi vind aan straatfilosofie, is dat het je leert om zelf te denken, om voor jezelf het geluk te vinden.’

Hoe hielp de filosofie u met het vinden van geluk?
‘Zo rond mijn 18e raakte ik de grip op mijn emoties en gedachten volledig kwijt. Ik raakte angstig en depressief. Dat kwam omdat ik te veel drugs had gebruikt. Of misschien niet te veel, maar ik heb wat slechte ervaringen gehad met LSD, had enkele bad trips, en daar was ik door getraumatiseerd. Ik was daar op een domme manier stoïcijns over, ik sprak er met niemand over – dat is stoïcisme met een kleine s. Ik probeerde te verbergen dat ik me erg slecht voelde. Het heeft wel vijf jaar geduurd voordat ik überhaupt erkende dat ik hulp nodig had.’

‘Allereerst ontdekte ik de cognitieve gedragstherapie, een psychotherapeutische methode waarbij je je eigen negatieve gedachtepatronen leert herkennen en doorbreken. Daar had ik wel enige baat bij, al bleef het een moeizaam proces – want ik had mijzelf flink beschadigd met die drugs. Vervolgens ontdekte ik dat de uitgangspunten van de cognitieve methode zeer veel overeenkomsten hadden met de ideeën van de Griekse filosofie, waarover ik destijds ook veel las. Veel van mijn leed, zo leerde ik, kwam voort uit mijn denkbeelden en mijn gewoonten, de ingesleten patronen in denken en handelen. Maar die patronen zijn niet in steen gebeiteld, je kunt ze aanpassen.’

‘Net als zo veel mensen met dit soort psychische klachten meende ik dat de hele wereld tegen me was. Als iemand iets onaardigs tegen me zei trok ik me dat verschrikkelijk aan, ik ging mezelf ook vijandig en wantrouwend opstellen, waardoor mensen me nog slechter gingen behandelen, en ik dacht: zie je nou wel! Dat is een neerwaartse spiraal. Je kunt die doorbreken door te denken: ik heb geen controle over hoe jij over mij denkt. Maar ik heb wel controle op wat ik zelf denk, op mijn eigen houding. Ik kan mezelf ook accepteren zelfs wanneer andere mensen me als stront behandelen. Dan kom je uiteindelijk in een opwaartse spiraal. Je wordt opener, kunt weer beter communiceren met mensen, die dan ook aardiger tegen jou worden, je kunt weer vriendschappen aangaan.’

‘De stoïsche filosoof Epictetus zei al dat mensen niet van slag raken door gebeurtenissen, maar door hun opvattingen over die gebeurtenissen. Niet wat ons overkomt is doorslaggevend, maar onze interpretaties daarvan. We kunnen onze emoties dus aanpassen door onze meningen over de dingen te veranderen.’

Anders denken en je problemen verdwijnen: stelt u het nu niet wat te makkelijk voor? Als we de neurowetenschap mogen geloven zijn het aandoeningen die stevig in ons brein en onze genen verankerd zijn.
‘Ja, dat is zo, en het ís ook niet makkelijk. Je kunt zeggen dat ik een dispositie had om een angststoornis te krijgen. Dat kan goed waar zijn. Desalniettemin kun je leren daar mee om te gaan en het zelfs te overwinnen. Ik denk dat wetenschappelijke inzichten niet tot determinisme hoeven te leiden. Je kunt geboren zijn met een aanleg voor alcoholisme, maar dat wil niet zeggen dat je ook alcoholist wordt. Depressie kan in je genen zitten, en dat kan dan betekenen dat je je hele leven wel momenten zult kennen dat je depressief bent. Toch kun je leren ermee om te gaan. Je kunt het herkennen, je gedrag er op aanpassen: zorgen dat je genoeg lichaamsbeweging krijgt, gezond eet, enzovoort.’

‘De mainstream neuropsychologie gaat tegenwoordig uit van een grote flexibiliteit van onze geest, men spreekt over de ‘plasticiteit van het brein’. Onze hersenen veranderen voortdurend. Er zijn studies verricht naar de effectiviteit van cognitieve therapie, en men kon na een behandeling fysieke verschillen zien op een hersenscan. Je kunt je brein dus wel degelijk veranderen. Ook dat sluit aan bij wat Epictetus al zei: “Niets is buigzamer dan de menselijke psyche.” We kunnen onszelf veranderen. Ons zelf is in feite een hele kluwen opvattingen en gewoonten, en sommige daarvan zijn echt zeer diep ingeslepen. Maar we hebben toch steeds de keuze, elke dag kunnen we kiezen welke gewoonten we versterken, en welke gewoonten we verzwakken. In die zin hebben we controle over ons leven. Alle Griekse filosofen dichtten ons een zekere keuzevrijheid toe, een begrensde vrijheid weliswaar, maar toch. Binnen die beperkingen kun je wel degelijk bepaalde keuzes maken.’

‘Om te beginnen kun je je eigen gedachten wantrouwen. Wanneer ik in een slecht humeur ben, weet ik dat ik dingen niet helemaal goed zal zien, ik ben negatiever, eerder beledigd, ik ben geneigd te denken dat mensen vijandig tegen me doen terwijl dat waarschijnlijk niet zo is. Dat inzien is al een belangrijke eerste stap.’

Dan komt u toch in de knoop met uw eigen idee van filosofische zelfhulp, die – zo schrijft u – begint met het inzicht van Socrates dat de mens zichzelf kan kennen. Uit dit voorbeeld blijkt al hoe gemakkelijk wij onszelf voor de gek kunnen houden. Kunnen we onszelf überhaupt wel kennen?
‘Natuurlijk is dat moeilijk. Ook daar was Socrates zich overigens bewust van: hij meende dat wij slaapwandelen door het leven, en dat we onszelf eigenlijk helemaal niet kennen. We hebben blinde vlekken, en klampen ons vast aan ons wereldbeeld, tot op het punt dat we zeggen: het is geen wereldbeeld, het is de waarheid. We raken geïrriteerd als mensen het niet met ons eens zijn, zijn boos als anderen ons op onze fouten wijzen. Daarom is het vaak zo moeilijk om te veranderen, tenzij je ertoe gedwongen wordt.’

‘Hoe kun je jezelf dan toch kennen? Ik denk dat je je moet opstellen alsof je iemand anders onderzoekt, een volmaakte vreemde. Dan moet je te werk gaan als een privédetective, die op zoek is naar sporen, aanwijzingen, bewijsmateriaal, die je een idee geven wie je eigenlijk bent. Je moet jezelf aan een kruisverhoor onderwerpen – dat is de socratische methode in feite. Is het echt waar wat je denkt? Klopt dat zelfbeeld wel? Vallen de puzzelstukjes in elkaar?’

‘En dan nog iets: omdat het zo moeilijk is om jezelf te kennen, moet je je vrienden zorgvuldig uitkiezen en extra waarderen. Niet voor niets is vriendschap zo’n belangrijk thema in de Griekse filosofie. Aristoteles wijdde er een heel boek aan van zijn Ethica Nicomachea. Een belangrijk deel van de stoïcijnse literatuur bestaat uit brieven tussen vrienden. Seneca’s boek Over de woede bijvoorbeeld, was in feite een lange brief aan zijn broer, waarin hij hem voor de voeten werpt dat hij vreselijke driftbuien heeft, en hem adviezen geeft over hoe hij daar van af kan komen. We zijn afhankelijk van onze goede vrienden, die ons beter kennen dan wij onszelf kennen. Zelfhulp betekent wat mij betreft vooral ook: hulp aan elkaar.’

Eerder sprak u over ‘stoïcisme met een kleine s’. Wat is volgens u stoïcisme met een grote s?
‘Stoïcisme wordt vaak nogal eenzijdig voorgesteld. Mensen zijn het woord als synoniem gaan zien voor het niet tonen van je emoties, er niet over praten, maar ze verbergen, opkroppen. Maar dat is niet wat Stoïci met een grote s deden. Sterker nog, die deden niets liever dan over hun emoties praten, ze schreven boeken vol over vreugde, woede, jaloezie, lust, ga zo maar door. Het is wel waar dat ze vonden dat je erboven moest staan. Maar dat betekende niet je emoties ontkennen of wegstoppen, maar juist ze onderzoeken, er naar luisteren, onderzoeken welke overtuigingen en oordelen er achter staken. Vervolgens vroegen zij zich af wat de best passende reactie was.’

‘Dat voerden ze door tot in het extreme, want ze kwamen er dan op uit dat je nooit ergens boos om hoeft te zijn. Je moet je geest zo in harmonie brengen met de goddelijke kosmos, dat je van elke gebeurtenis vindt: zo hoort het blijkbaar te zijn. Je moet nooit aversie voelen voor wat er je van buitenaf overkomt, je moet geheel onthecht zijn – tamelijk boeddhistisch. Zelfs als je niet gelooft in die radicale onthechting, hebben ze nog steeds zeer bruikbare ideeën en technieken om je emoties te beheersen. Door te leren zeggen: So what?

Filosofie voor het leven
Jules Evans
(Uitgeverij Ten Have)
309 blz. / € 19,95