‘Je bent goed zoals je bent.’ Deze zin valt me steeds vaker op. Op Instagram, of wanneer die wordt uitgesproken door opgewekte coaches tijdens seminars of cursussen persoonlijke ontwikkeling, met die karakteristieke mengeling van ernst en warmte.
Het voelt wat aanmatigend als het tegen mij gezegd wordt. Alsof de norm van wat ‘goed’ is, bepaald is door de ander en goddank, ik voldoe eraan. Ik ben goed zoals ik ben. Maar wie heeft die norm eigenlijk bepaald? En wie zijn wij om te bepalen dat de ander goed is zoals-ie is?
Soms ben ik helemaal niet goed zoals ik ben. Dan ben ik te lui, te dik, te onsportief. En daar wil ik aan werken. Tante Tilda die dan tegen me zegt dat ik goed ben zoals ik ben, helpt mij niet. Maar misschien zichzelf wel.
Is het zinnetje een soort bezwering, een pleister op de zere plek van onze onzekerheid? Of is het erger: is het een manier om de ander klein te houden in een wereld die voor onszelf groots aanvoelt? Bezweren we eigenlijk onze eigen onzekerheid als we dit tegen een ander zeggen? Gaat dat oude adagium hier op, dat je tegen anderen zegt wat je zelf zou willen horen?
Wat ook wonderlijk is: zodra iemand je vertelt dat je ‘goed bent zoals je bent’ impliceert dat dat je ook weleens níét goed zou kunnen zijn zoals je bent. Het is als iemand vertellen dat die er helemaal niet zenuwachtig uitziet – vanaf dat moment is diegene gegarandeerd zenuwachtig.
Misschien verraadt deze uitspraak onze collectieve worsteling met ‘goed genoeg zijn’ in een wereld die constant verbetering eist. Zegt deze uitspraak niet vooral iets over degene die de zin uitspreekt in plaats van over degene die deze te horen krijgt?