Home Jaap van Heerden: ‘Af en toe wel interessant, zo’n gek erbij’

Jaap van Heerden: ‘Af en toe wel interessant, zo’n gek erbij’

Door Marco Kamphuis op 15 februari 2011

Cover van 02-2011
02-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Waarom verontschuldigen mensen die op de verkeerde verdieping uit de lift stappen zich tegenover wildvreemden? Dit soort vragen fascineert Jaap van Heerden, filosoof onder psychologen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Jaap van Heerden (vormelijk en vriendelijk tegelijk, in gemakkelijke kleren gestoken, wel manchetknopen) ontvangt thuis in zijn studeerkamer en licht toe hoe hij als filosoof onder psychologen verzeild is geraakt: ‘Adriaan de Groot, bekend bij schakers en psychologen, constateerde dat de psychologie niet helemaal aan haar eigen eisen van wetenschappelijkheid voldeed. Hij wilde in de jaren zeventig een vakgroep samenstellen met mensen die psychologisch onderzoek vanuit verschillende invalshoeken konden belichten – wiskundigen, statistici, taalfilosofen, naast psychologen – om in sterke mate de methodologie te bepalen.’ Als analytisch filosoof werd Van Heerden (1940) aangetrokken, die tot dat moment wetenschapsredacteur bij het Algemeen Handelsblad was. De opzet verwaterde doordat De Groot kort daarop een benoeming in Groningen kreeg. Van Heerden: ‘Ik zat bij de faculteit psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Daar is het vanzelf gegroeid. Ik ben me steeds meer gaan identificeren met psychologische problemen. Ik heb geen psychologie gestudeerd, maar ben er wel in gepromoveerd.’
Tegenwoordig is Van Heerden hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Maastricht. Hij is echter vooral bekend als schrijver van even scherpzinnige als vermakelijke essays. In zijn laatste bundel, Fascinaties, kijkt hij terug op kwesties die hem de afgelopen decennia hebben beziggehouden.

Lichaam-geestprobleem
Eén daarvan is het lichaam-geestprobleem: hoe verhouden fysieke hersenen zich tot onstoffelijke gedachten? De materialistische benadering van het brein wint terrein. Hersenactiviteit kun je meten – dat moet een wetenschapsfilosoof aanspreken. Van Heerden: ‘Er worden spectaculaire ontdekkingen gedaan, zonder twijfel, maar toch heb ik sterk het vermoeden dat je niet tot een interessante onderzoeksvraag kunt komen als je alleen maar naar een MRI-scan kijkt. Elke vraagstelling die voor de hersenwetenschap van belang is, komt uit de psychologie. Je moet de onderzochte persoon eerst in simpele termen beschrijven als iemand die verliefd is, of extreem bang voor spinnen, voordat je weet waar de activiteit van die zenuwcellen links of rechts op duidt. Een medicus kan ermee volstaan het gedrag van neuronen te beschrijven, maar een psycholoog wil weten: hoe gaat het met die man? Wat houdt hem bezig? Waar denkt hij aan? Iemands gedachten kun je aan een MRI-scan niet aflezen, tenzij daar in de toekomst een vaste codering voor zou bestaan. Het is fascinerend hoe chemische processen betekenisdragende elementen opleveren; niemand weet echt hoe dat werkt. En zolang het lichaam-geestprobleem niet is opgelost, is de alledaagse psychologie niet elimineerbaar.’
Het materialisme heeft volgens Van Heerden nog een lange weg te gaan. ‘Het beste is volgens mij de dominantie van die richting te erkennen en te zeggen: maar voor de rest gaan we nu maar gewoon even met de psychologie verder.’

Bruikbare theorie
Want de alledaagse psychologie komt wel degelijk tot bruikbare theorie. In Fascinaties werpt Van Heerden de vraag op waarom mensen een vergissing (zoals op de verkeerde verdieping uit de lift stappen) tegenover wildvreemden toelichten (‘Ik dacht dat ik er al was’), terwijl ze niemand uitleg verschuldigd zijn. Door bestaande inzichten te combineren komt hij tot een plausibele verklaring. Die veelheid van inzichten vormt de rijkdom van de psychologie, stelt hij. De armoede van de psychologie bestaat erin dat ze uiteenlopende methodes gebruikt om tot die verklaring te komen, en zich op verschillende deeltheorieën – én triviale mensenkennis – baseert. ‘Psychologie is een samenraapsel. Er is geen overkoepelende theorie. Er zit geen structuur in. Daar zijn psychologen weleens ongelukkig onder. Maar ze vergeten het ook weer snel.’ Van Heerden staat methodologische losheid voor, als die maar iets oplevert.
Hoe zit het dan met pseudowetenschap? Die levert ook iets op. Sterker: reïncarnatietherapie blijkt ongewoon effectief. Van Heerden: ‘Er zitten in elke wetenschap wel pseudowetenschappelijke elementen, er zijn altijd aannames die je niet helemaal kunt waarmaken. Maar het is belangrijk dat je je daar rekenschap van geeft. Het is nog niet zo gemakkelijk zin van onzin te scheiden. Esoterische suggesties kunnen origineel zijn, en ook de wetenschap moedigt mensen aan om met fantasierijke hypotheses te komen, maar voor de bewijsvoering gelden wel strikte normen. Daarbij heb je met een winst-en-verliesrekening te maken: je kunt, om die ene observatie voorrang te verlenen die uit de pseudowetenschap stamt, niet te veel verliezen van de kennis die je al hebt. Je zou de bestaande kennis dan zo gigantisch moeten herzien dat daardoor de hele wetenschap geen greep meer op de werkelijkheid heeft. Dat intellectueel verlies is het grootste bezwaar tegen de reïncarnatiehypothese. Je zou het idee dat het geheugen tegelijk met de hersenen afsterft moeten loslaten. In plaats daarvan zou je moeten aanvaarden dat het geheugen ergens in het heelal blijft bestaan, om zich in een volgende materiële manifestatie te nestelen. Dat haalt te veel beproefde kennis overhoop. Maar dat neemt niet weg dat die beproefde kennis niet te conservatief moet worden. Het is af en toe wel interessant, zo’n gek erbij.’
Op dezelfde manier benadert Van Heerden het geloof: ‘Ik denk dat godsdienst een groot intellectueel verlies oplevert. Het gezag erkennen van teksten die van transcendente oorsprong zouden zijn, dat is wat mij betreft te veel gevraagd.’
Voor Van Heerden is niets boven kritiek verheven. Alles kan met de rede onderzocht worden. Een tegenwerping kan zijn dat de rede ook een dogma is, een soort geloof. ‘Ook daar valt over te praten. Ik zou dan graag horen op welke punten het rationalisme tekortschiet. Het kan best zijn dat sommige dingen rationeel niet perfect benaderbaar zijn. Ik zou er geen bezwaar tegen hebben om dat in te zien. Het is wel moeilijk daar iets tegenover te stellen. Als je intuïtief verworven kennis veronderstelt, heb je toch een rationele analyse nodig om te beslissen welke van de intuïties, die vaak verschillen, de juiste is. Je komt niet om dat redeneren heen.’