Home ‘In principe zijn wij onsterfelijk’

‘In principe zijn wij onsterfelijk’

Door Daan Roovers op 08 juli 2008

01-1996 Filosofie magazine Lees het magazine

Daniel C. Dennett is inmiddels voor van alles en nog wat uitgemaakt: reductionist, materialist, een kille wetenschapper. Maar hij blijft volhouden: ‘Wat een mens kan, kan een computer ook.’ Een interview.’Ik vraag me af of Daniel Dennett kinderen heeft, of een hond…’, mijmerde neuroloog Oliver Sacks tijdens zijn optreden in Wim Kayzers tv-programma ‘Een schitterend ongeluk’. Sacks kan zich niet voorstellen dat de filosoof, die de mens beschrijft als een geavanceerde computer, intieme relaties onderhoudt. Maar Dennett blijkt een hele gewone man. In tegenstelling tot Sacks is hij getrouwd. Hij heeft kinderen en kleinkinderen. ‘Maar honden heb ik niet, niet meer’, is zijn antwoord. En verder wenst hij over te gaan tot de orde van de dag: de vraag die hem bezighoudt is hoe ons bewustzijn werkt.

Eén ding is zeker: de ziel bestaat niet. Tenminste niet als een aparte eenheid die ergens in ons huist. Er is geen centraal ‘ik’ waarin alle informatie wordt gebundeld en van waaruit beslissingen worden genomen. Al jaren trekt Dennett ten strijde tegen dit misverstand, waaraan Descartes volgens hem schuldig is. Descartes splitste de mens op in lichaam en geest en vervolgens hebben we er eeuwen over gedaan om die kloof weer te dichten. Dennett weet waar het mis is gegaan en weet hoe we verder moeten: wij zijn geen geest in een machine. Wij zijn die machine.

Fort Knox
De geest, zegt Dennett, is even werkelijk als een droom. Hij vergelijkt onze geest met het goud in het Amerikaanse Fort Knox. Niemand weet òf het er ligt, maar iedereen denkt dàt het er ligt. Het ‘eventuele’ goud garandeert de dollarkoers, omdat iedereen gelooft dat het er is. Zo denken we ook dat de geest bestaat. En dat is voldoende om te geloven dat mensen zelf de veroorzakers zijn van handelingen en gedachten.

De geest is volgens Dennett geen goed georganiseerd leger met een opperbevelhebber. Het is een mierenhoop, een voortdurende stroom van informatie. Meer is er niet. Neurofysiologisch gezien valt er niet zoveel aan te merken op de ideeën van Dennett. Er is in onze hersenen geen enkele plaats aan te wijzen waar alle informatie samenkomt. Informatieverwerking lijkt een zeer complex mechanisme zonder centrale bestuurskamer. Vandaar Dennetts centrale stelling: wat een mens kan, kan een computer ook.

Het is allemaal nog toekomstmuziek. De meest geavanceerde computer is nu ongeveer net zo complex als een eenvoudig meercellig organisme. Maar dat betekent niet dat computers met de complexiteit en de eigenschappen van mensen onmogelijk zijn. Het is alleen een kwestie van tijd, volgens Dennett.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dennetts stellingen hebben hem een stortvloed aan kritiek opgeleverd. Hij zou een reductionist zijn, een materialist, een kille wetenschapper. Een van zijn belangrijkste critici is de hedendaagse filosoof Thomas Nagel. Nagel beweert dat wij nooit zullen weten ‘hoe het is om een vleermuis te zijn’. Hij wijst hiermee op het bestaan van een persoonlijke, subjectieve beleving van de wereld; een perspectief waar Dennett in zijn theorie niet mee uit de voeten kan. Voor Dennett ligt het bewustzijn immers op straat. Er is geen ‘ik’ dat zich daarachter verbergt.

Een moreel dilemma dient zich aan. Als we dieren (en mensen) als machines zien, waarom zouden we ze dan nog fatsoenlijk behandelen? Dennett kaatst de bal terug. Juist zijn theorie zou mensen moeten aanzetten om dieren beter te behandelen, omdat hij met de afschaffing van de ziel het fundamentele verschil tussen mens en dier opheft. Met enig gevoel voor retoriek stelt Dennett dat we dieren niet slechter moeten behandelen, maar machines juist beter.

Hij maakt een scherp onderscheid tussen wetenschap en ethiek. ‘In de wetenschap kunnen we het bewustzijn pas toelaten als bewezen is dat het bestaat. De ethiek werkt andersom. Bij twijfel nemen we het zekere voor het onzekere. We veronderstellen dat dieren kunnen lijden. En dat is maar goed ook.’

‘Maar het gaat nog veel verder. Ook als we zeker weten dat iets niet meer kan lijden, behandelen we het nog eerbiedig. Dode lichamen bijvoorbeeld. We wéten dat ze geen pijn hebben. We weten dat ze niet meer waarnemen. Toch zetten we ze niet in een plastic zak bij het vuilnis. Dat vinden wij een huiveringwekkend idee. Niet voor dat lijk, maar voor ons, voor degenen die straks wellicht hetzelfde lot ten deel zal vallen.’

Driehoeken
Dennett blijkt allesbehalve een gevoelloze materialist. ‘Ik ben zelfs een beetje sentimenteel’, erkent hij. ‘Een natuurliefhebber en erg gecharmeerd van de ongelooflijke mogelijkheden van computers.’ Hij is groot, indrukwekkend, humoristisch en benadrukt dat hij de waarheid niet in pacht heeft. ‘Maar ik heb in ieder geval betere argumenten dan mijn tegenstanders, de dualisten die lichaam en geest scheiden.’

Er is, volgens hem, geen aparte substantie die geest heet. Daarom bestaat er ook geen fundamenteel onderscheid tussen tussen mens, dier en machine. Alleen de mate en de soort complexiteit tussen de verschillende soorten variëren. Hoe vaag de grens tussen machine en mens is, legt hij uit aan de hand van een van zijn favoriete voorbeelden: een filmpje met in de hoofdrol twee driehoeken en een cirkel. ‘De grote en de kleine driehoek en de cirkel bewegen zich op een plat scherm. In het midden is een doos met een gat erin afgebeeld. Het lijkt op een kooi. Het enige wat je ziet is een beweging in twee dimensies. Maar werkelijk alle proefpersonen zien nog veel meer. “Kijk, die akelige, grote driehoek jaagt de cirkel weg. En ach, die arme, kleine probeert zich te verdedigen!” Schematischer kan het niet. Maar als simpele driehoeken maar op de juiste manier en met de juiste snelheid bewegen, lijkt het alsof ze bedoelingen hebben, of ze een goed of kwaad karakter hebben, net als wij.’

Voor Dennett zijn psychische eigenschappen en doelbewust gedrag niets meer en niets minder dan fysisch verklaarbare processen. ‘Bewustzijn is geen magisch element dat toegevoegd wordt aan materie. Het bestaat alleen in onze verbeelding. Wij reageren op een bepaalde snelheid. Dat is een biologische noodzaak. Daar zijn we op ingesteld. En als objecten met die snelheid bewegen, zijn we geneigd om ze bewuste bedoelingen toe te schrijven.’

De kritiek dat hij de werkelijkheid eenzijdig beschrijft, wijst Dennett snel van de hand. Hij kent zijn critici: ‘Ik beschrijf niet slechts informatieprocessen. Dat zijn de diepste processen die er zijn.’

– Maar heeft een thermostaat dan ook bewustzijn?
‘In een minimale vorm. Het is een voorstadium van een complex regelmechanisme. Het is als een eencellig organisme. Dat heeft belangrijke kenmerken van leven, maar het is toch duidelijk geen mens. Dat geldt in mijn theorie ook voor een thermostaat. Die heeft een aantal belangrijke kenmerken van intentionaliteit, maar heeft toch geen echt bewustzijn, omdat hij vergeleken met de mens zo’n ongelooflijk simpel mechanisme is. Maar er zijn geen fundamentele verschillen. Om ons bewustzijn te verklaren heb je dan ook geen magische geest nodig.’

Oogcontact
‘Kijk, natuurlijk bestaan er bewuste machines. Ik heb bewustzijn, jij hebt bewustzijn. Wij zijn bewuste machines. Wij zijn informatie. Alles wat we verder aan de mens toeschrijven, spruit voort uit onze eigen verbeelding.’

– Dus psychische eigenschappen bestaan volgens u niet?
‘Jawel, het is een andere manier om de wereld te beschrijven, een ander perspectief. Het is de keerzijde van dezelfde medaille. Als je, zoals Thomas Nagel, concludeert dat er een privé-beleving bestaat die niet door de wetenschap verklaard kan worden – een innerlijke ervaring – heb je het grondig mis. Dan ben je dualist. Nagel kan op geen enkel manier aantonen wat de wetenschap niet kan verklaren. Laat hem dat eens aanwijzen. In feite zegt hij alleen: “Ik geloof je niet”. Dat is geen conclusie, dat is een vooronderstelling.’ Uitdagend: ‘Laten die critici maar eens aantonen wat ik weglaat. Waar schiet mijn theorie tekort? Nergens, denk ik.’

– Maar waarom zijn we dan niet geneigd om computers als subjecten te zien?
‘Dat heeft met een aantal factoren te maken. Oogcontact bijvoorbeeld. Er is een groot verschil in de manier waarop een vis of een inktvis je aankijkt. Een inktvis vangt je blik en volgt je bewegingen. Dat merk je, dat voel je. Dat oogcontact heeft een enorm effect op ons, omdat we van nature ingesteld zijn om te reageren op een dergelijke interactie. We gaan ons afvragen: “Wat zit daar achter?” Terwijl je weet dat er niets zit.’

‘Er bestaan ook computers met twee ogen: twee “oogbollen” aan een stuk metaal. Zo’n computer volgt je bewegingen als je de kamer binnenkomt. Dat is alles wat ie kan. Hij ziet niks; hij kan alleen een object opsporen en volgen. Ook al weten we dat zo’n computer niets ziet, toch geeft dat ons een akelig gevoel. Het gevoel dat iemand je begluurt.’

– Kunnen robots ook lijden?
‘Je kunt robots uitrusten met interne responsen die vergelijkbaar zijn met pijn en plezier. Het zijn sensoren die potentieel gevaarlijk contact van nuttig contact kunnen onderscheiden. Dat kun je pijn noemen.’

‘Maar het vermogen om te lijden vergt een complexer mechanisme. Daarvoor heb je een levensproject nodig en de waardering daarvan. Je moet dan een robot zo ontwikkelen dat ie zijn eigen leven en de voortzetting daarvan meer waardeert dan al het andere. En hij moet over middelen beschikken om die voortzetting te verwerkelijken.’ Lachend: ‘Inclusief het neerschieten van mensen en het plegen van gewapende overvallen.’

– En doodgaan, kunnen ze dat ook?
‘Jazeker. Tenminste in hun eigen ogen wel. Als hun energiehuishouding uitgeput is en ze verliezen op die manier hun geheugen, dan zijn ze dood. Ze kunnen natuurlijk door hun schepper weer opgeraapt worden, opnieuw opgeladen en weer op de vloer gezet, maar dan is dat een andere robot.’

– Waarom houden mensen toch meer van dieren dan van robots, als er geen fundamenteel verschil tussen die twee bestaat?
‘De huidige robots hebben de complexiteit van een meercellig organisme. Ze zijn nog eenvoudiger dan insekten. En daar zijn de meeste mensen ook niet zo dol op. Maar als we erin slagen een werkelijk autonome robot te ontwikkelen – en dat kan -, dan zou onze waardering voor hen heel anders zijn. In een laboratorium in Edinburgh zijn ze aan het experimenteren met robots die moeten werken voor de kost. Als hun energievoorraad opraakt, moeten ze iets doen waarvoor ze “betaald” krijgen. Ze kunnen niet alleen rommel opruimen en dat soort smerig werk – want waarom zouden zij al die smerige klussen op moeten knappen – maar ook mensen amuseren. Ze moeten daar concurreren met computerspelletjes, ze moeten proberen iemands aandacht vast te houden. En het ziet er naar uit dat ook computers patronen van concurrentie en samenwerking kunnen leren.’

– Wat is het belangrijkste verschil tussen organische en anorganische machines?
‘Het materiaal. Er is geen moreel onderscheid te maken tussen organische en anorganische mechanismen. Mensen met een kunsthart hebben dezelfde morele status als degenen met een natuurlijk hart. En ze houden net zo veel van elkaar. Mensen met een gehoorprothese horen gewoon, net als ieder ander. Zo zijn alle onderdelen van ons lichaam vervangbaar, ook de hersenen. Het is erg ingewikkeld, maar het kan. Dat heeft grote consequenties. In principe zijn we dus onsterfelijk. Als we al onze informatie zouden downloaden op diskettes, kunnen we millennia later weer tot leven geroepen worden.’

– Waarom heeft u dan nog nooit de Nobelprijs gewonnen?
‘Ach, ik doe voornamelijk gedachtenexperimenten. Dat wordt niet zo gewaardeerd.’

– Hoe oud bent u?
‘Drieënvijftig’

– Maar wat in u is nu eigenlijk drieënvijftig? Al uw lichaamscellen zijn in de loop van uw leven allang door nieuw materiaal vervangen.
‘Maar de dans van de moleculen blijft gelijk. Het is het patroon waarvan je de delen kunt vervangen. Nieuwe moleculen dringen het lichaam binnen en ze leren de dans van de ouderen; ze nemen hun rol over. Die dans is pure informatie. Die materie kan in principe vervangen worden zolang de vorm overleeft.’