Home ‘Ik zit op de fiets en plots is daar een idee’

‘Ik zit op de fiets en plots is daar een idee’

Door Marco Kamphuis op 05 december 2005

10-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Als je dicht bij de dood hebt gestaan, ga je nadenken over waar je mee bezig bent.’ De Brusselse filosoof Marc Van den Bossche besloot zijn lichaam niet langer te verwaarlozen en intensief te gaan sporten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Vroeger wilde hij marathonloper worden. Overmoedig, niet gehinderd door trainingsschema’s, jakkerde hij door het land. Hij heeft van nature een groot, traag hart; zijn uithoudingsvermogen scheen grenzeloos. Totdat een ongeruste cardioloog hem de raad gaf te stoppen met overmatig sporten. Dat advies – achteraf gezien een verkeerd advies – kwam op het moment dat zijn toewijding aan de sport toch al onder druk stond, enerzijds doordat hij de genoegens des levens had leren kennen, anderzijds doordat hij zijn filosofische interesse niet kon rijmen met de prozaïsche activiteiten van een atleet. Op tweeëntwintigjarige leeftijd gaf hij zijn sportieve ambitie op. ‘Dat was een levensgrote vergissing van mij – en de hele westerse filosofische traditie heeft trouwens dezelfde vergissing gemaakt, door het lichaam zo lang te vergeten.’

Na zijn studie filosofie werkte hij als sportjournalist en later kunstjournalist voor het Vlaamse dagblad De Morgen. Hij heeft, zegt hij, de neiging alles tot in extremen door te voeren, grenzen te verkennen. Dat bleek ook in zijn werk. Bij De Morgen probeerde men een goede krant te maken met weinig personeel. Hij werkte ‘s nachts door, rookte twee pakjes sigaretten per dag, verwaarloosde zijn lichaam, een destructief leven. In overwerkte toestand, ziek, koortsig, reed hij rechtdoor waar de weg een bocht maakte: zijn auto kwam tegen een boom tot stilstand. Hij lag dagenlang in coma. Van den Bossche: ‘Als je dicht bij de dood hebt gestaan, ga je nadenken over waar je mee bezig bent. Er moest iets veranderen.’ Hij verruilde het haastwerk in de journalistiek voor een aanstelling als assistent aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij nu docent is. De depressies waaraan hij na het ongeluk leed, bestreed hij door opnieuw intensief te sporten, ditmaal op de koersfiets. Toen ging hij pas goed beseffen hoe belangrijk de lichaamszorg is voor het geestelijk functioneren. ‘Het is merkwaardig, ik zit op de fiets en plots is daar een idee. Als ik daarna thuiskom, vloeit er een compleet schema voor een boek uit mijn pen. Ik heb er geen vat op, ik weet niet waar het vandaan komt.’
 

Bevindelijkheid

Vandaar dat filosofieprofessor Marc Van den Bossche (1960), in zijn nieuwe boek Wielrennen een warm pleidooi houdt voor lichaamszorg en sport. Daarbij is ‘bevindelijkheid’ het sleutelwoord. ‘Heidegger gebruikt die term in Sein und Zeit. Bevindelijkheid is wat voorafgaat aan het denken. Noem het stemming, humeur, hoe iemand in zijn vel zit. De manier waarop je gestemd bent, beïnvloedt je denken. Het denken is niet neutraal. Dat is eigenlijk een zeer eenvoudige wijsheid, nietwaar? Als je in vakantiestemming over het strand van Copacabana slentert, zul je anders over de dingen denken, anders met mensen omgaan, dan wanneer je onderweg bent naar een examen of sollicitatiegesprek. Die bevindelijkheid is – Heidegger heeft het daar trouwens niet expliciet over – vaak lichamelijk bepaald. Neurologisch onderzoek toont aan dat sporten inwerkt op de hormonale toestand in je hersenen. Wie veel sport, wordt scherper in zijn waarneming en gaat beter om met spanningen. En sporten stimuleert het geluksgevoel. De oude Grieken wisten dat al: hun filosofen pleitten voor een leven van contemplatie, zeker, maar evengoed voor voettochten in de bergen, als onderdeel van de levenskunst. En Plato was een worstelaar.’

Van den Bossche doceert hedendaagse filosofie. De rode draad in zijn oeuvre is de kritiek van de technische rede. ‘De technische rede is een denkwijze die uitgaat van berekenbaarheid, beheersbaarheid, en die de complexe werkelijkheid terugbrengt tot modellen. Die technische rede hebben we nodig om een aantal zaken te realiseren, maar zij moet niet overheersen. Een maatschappij waarin alles op efficiëntie is berekend, is een maatschappij met een verengde blik.’ Hij verzet zich tegen het louter methodisch denken. Met Heideggers leerling Gadamer zegt hij: ‘We moeten het oor lenen aan wat ons lichaam ons toefluistert, en de juiste maat, de eigen maat vinden.’

De lichaamsesthetiek die hij voorstaat, is dan ook iets anders dan de conformistische lifestyle-cultuur van ‘tien stappen naar het perfecte lichaam’. Van den Bossche: ‘Dat interesseert mij niet. Mijn lichaamsesthetiek is ervaringsgericht. Het gaat mij om die innerlijke toestand die ik al fietsend of hardlopend in mezelf opwek, en die op die manier vruchtbaar is voor mijn gemoedstoestand en mijn denken.’

Is dat niet bijzonder instrumenteel? Wie Wielrennen leest, kan zich niet helemaal aan de gedachte onttrekken dat Van den Bossche, hoewel hij met verve aandacht opeist voor intuïtie en lijfelijkheid in een hypertechnologische samenleving, zijn eigen lichaam bij tijd en wijle als een endorfinen verstrekkende machine ziet. Van den Bossche: ‘Als een machine… Tja, in die zin dat ik in mijn lichaam iets in werking zet, wat potentieel aanwezig is. Ik drijf het lichaam niet tot het uiterste, ik streef niet naar topprestaties, maar geniet van de training op zich. Inmiddels weet ik dat ik me de dag na een zware training goed zal voelen, dat ik ontvankelijker zal zijn, scherper kan waarneem. Je zou dus kunnen zeggen dat het trainen ook een doelstelling heeft buiten de activiteit zelf – natuurlijk, dat klopt. Maar het gaat er in de eerste plaats om het lichaam tot spreken te brengen.’