Home ‘Ik weet dat ik niets weet’

‘Ik weet dat ik niets weet’

Door Wilhelm Schmid op 19 maart 2013

02-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Geen autoriteit, geen dominee of politieke partij zal ons nog vertellen hoe we moeten leven; de moderne mens moet zichzelf zien te redden. De Berlijnse denker Wilhelm Schmid bespreekt deze condition humaine. Aflevering 5: Domweg gelukkig.  
Twijfelt u ook wel eens aan uw intelligentiequotiënt? Ik doe dat dagelijks, daartoe aangemoedigd door de antieke filosofen, met name Socrates: ‘Ik weet dat ik niets weet.’ Dat is ook het enige wat ik weet. Maar het is tevens het beste pad naar wijsheid, of liever, wat bescheidener geformuleerd, naar verstandig zijn. Getuigt het niet van verstand als we inzien dat onze kracht niet toereikend is om een domheid te boven te komen?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Een van degenen die het voor de domheid opnam was Michel de Montaigne, die van alle filosofen de grootste eerlijkheid tegenover zichzelf betrachtte. ‘Wie zich even aandachtig beschouwt als ik mijzelf, die vindt evenzeer als ik in mijzelf, louter nietigheid en domheid. Verdelgen kan ik ze slechts als ik tevens mezelf verdelg. Wij zijn er allen geheel mee doordrenkt,’ schrijft hij in zijn essay over de ijdelheid. Montaigne is bereid een fundamenteel recht op domheid te erkennen. Sterker nog, vele schrijvende en publicerende intellectuelen zijn haar schatplichtig: ‘Het strekt ons tot eer wanneer wij onze domheden aan de openbaarheid prijsgeven’ (Essay over de ervaring). Goed, laat ons ze dan op schrift stellen. En laten we het niet bij de domheid in geschrifte houden, maar haar ook een plaats in onze manier van leven toekennen.

 

Om verstandig te worden hoeven we niet per se bewuste inspanning te leveren. Ook de onbewuste domheid kan ons daarbij helpen: niet verstand, maar onverstand, dat zonder grote wetenschappelijke arbeid gratis verkrijgbaar is. Domheid verschijnt in twee gedaanten: in bulkvorm als massale domheid, en in min of meer kleine porties als individuele domheid, zodat niemand te kort hoeft te komen. Soms valt zelfs moeilijk aan de indruk te ontkomen dat levenskunst er goeddeels uit bestaat het vermogen tot domheid dat eenieder bij de geboorte heeft meegekregen, ten volle te ontplooien. Vooral op jonge leeftijd wordt daartoe veel werk verzet, maar ook de volwassene hoeft niet de illusie te koesteren dat dit vermogen ooit opraakt. Dat is trouwens ook niet wenselijk: het leven zou dan een eersterangs inspiratiebron verliezen, en het zelf raakt dan misschien ‘buiten het bereik van de domheid, die zelfs voor de theoreticus nog afwisselend is, en belandt in het rijk der wijsheid, een saaie en veelal gemeden streek’ (Robert Musil, Über die Dummheit, voordracht uit 1937). Nu begrijpen wij ook Papageno in Mozarts Zauberflöte, die op de bezwerende vraag: ‘Wil jij ook voor jezelf de liefde tot de wijsheid bevechten?’ diplomatiek antwoordt: ‘Vechten, dat is niks voor mij.’  

Hardnekkigheid

Het verbazingwekkende aan mensen (of bij twijfel: aan jezelf) is niet hun potentiële verstandigheid of wijsheid – het is de reële domheid. Wij moeten er niet langer voor terugschrikken haar te dienen, haar op zijn minst de aandacht te schenken die haar toekomt. Het platte is toch al verkwikkender dan het spirituele: geen angst dus voor het domme gezwets. De diepste blik in een bodemloos glas verschaft ons echter de Encyclopedie van de Domheid (Matthijs van Boxsel, 1999); daarin kunnen we ons pas echt verbazen over dit fascinerende aspect van het menselijk bestaan. Dit boek toont de ongelovige twijfelaar de creativiteit, duurzaamheid en hardnekkigheid van de domheid, en ook haar buitensporigheid, mocht daarover nog twijfel bestaan. Ja, alles kan in het licht van de domheid worden bezien, wat het vermoeden oproept dat zij wellicht de enige vaste ster is in de kosmos van het onzekere menselijke bestaan. Dat wij haar ondanks alle tegenstand zijn blijven beoefenen en trouw zijn gebleven, mag een wezenlijke prestatie van alle culturen heten, ook al heeft het niet ontbroken aan pogingen om haar in een kwaad daglicht te stellen en zelfs helemaal uit de cultuur te bannen.

 

Wie waarlijk verstandig wil zijn, dient vertrouwd te raken met de domheid, de eigen en die van anderen, en te erkennen dat zij een plaats heeft in het praktische leven. Immers, hoe vaak gebeurt het niet dat ergens ‘iets doms’ tussen komt, vooral als we de zaak goed hadden voorbereid? ‘Domme pech’ is dan de enige conclusie die ons overblijft – maar in werkelijkheid zijn het juist zulke domme dwaal- en omwegen die naar de hoogste doelen voeren. Niet voor niets prijst Nietzsche (in een nagelaten fragment over ‘De nieuwe rangorde’, van zomer/herfst 1884) de ‘Dionysische wijsheid’ aan omdat deze ‘overmoedig de zwaarste wegen kiest’; hij ziet hier de werking in van een opzettelijk ‘principe van de grootst mogelijke domheid’. Door en door verstandig en wijs, zo kunnen we hieruit opmaken, wordt het zelf niet op nabijgelegen en rechte wegen. Domheid is de list waarvan het verstand zich bedient om ongekende mogelijkheden in het vizier te krijgen, want op dwaal- en omwegen ontmoet men interessante alternatieven, die voorheen zelfs niet denkbaar waren.  

List van de rede

De voornaamste opzettelijk toegepaste list van de rede is echter deze: domheid voorwenden, om díe ervaringen binnen bereik te brengen die intelligente mensen worden onthouden omdat ze altijd eerst alles ‘willen weten’. Het is wonderlijk hoe bereidwillig en veelvuldig de omgekeerde weg wordt gekozen: intelligentie voorwenden om niet voor dom te worden versleten. Wie beseft hoe onontbeerlijk de domheid is, kan het blinde vertrouwen in de intelligentie slechts met een zekere geamuseerdheid bezien, daar het juist miskent waarop kennis berust, zozeer zelfs, dat een bewust inzetten van de onbewuste domheid wenselijk lijkt. Helaas is het intelligent inschakelen van de domheid vermoedelijk van meet af aan tot mislukken gedoemd: geen enkele intelligentie is toereikend om de eigen domheid, het gebrek aan inzicht in de werkelijke verhoudingen tussen zichzelf en de wereld te begrijpen – immers, hoe zijn die verhoudingen ‘werkelijk’? Het hoogst bereikbare is een beetje verstand, een beperkte intelligentie, die weet heeft van de eigen beperktheid. Het gemakkelijkst te begrijpen is de domheid van anderen, waarop dan ook altijd graag wordt gewezen, bijvoorbeeld in het geval van de wegwerkers van Schilda die alle wegwijzers demonteerden (of moet men zeggen ‘deconstrueerden’?) maar die hun antwoord klaar hadden op de vraag hoe ze nu zelf hun weg naar huis moesten vinden: ze hadden alle borden toch bij zich.  

Indrukwekkend is tot welke intellectuele inspanningen de domheid aanzet, bij mensen die zich in haar verdiepen. Tot de paradoxale kunstgreep om iets te beweren en daaraan tegelijk te ontsnappen is slechts iemand als Erasmus in staat, die op uitzonderlijk intelligente wijze de Lof der zotheid (1511) bezong: deze geestige, erudiete zotternij spot natuurlijk met iedere domheid. Niettemin lijkt het gerechtvaardigd, gezien de inspanningen die het intellect vergt, nog om een andere reden de domheid te prijzen en aldus het oude gezegde bewaarheid te laten worden: ‘dom, maar gelukkig’. Alleen schuilt er een adder onder het gras: een Engels langlopend onderzoek, waarbij van 1932 tot 2002 meer dan tweeduizend proefpersonen zijn gevolgd, had als ondubbelzinnige uitslag dat intelligente mensen langer leven. Wat resteert is derhalve de gebruikelijke tragiek van het leven: stellen we prijs op domheid, dan verkorten we daardoor zelf ons leven. Willen we langer leven, dan komen we er niet onderuit nu en dan van een domheid af te zien, ook als dat ons soms zwaar valt. Het ware wenselijk over het juiste gevoel te beschikken, dat de ene keer de domheid, de andere keer het verstand de ruimte geeft, immer op het juiste moment.

Wilhelm Schmid is filosoof. Hij woont in Berlijn. In Nederland is van hem verschenen Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven, uitg.Ambo/Anthos, Amsterdam 2001. Homepage: www.lebenskunstphilosophie.de

Vertaald uit het Duits door Ruud van de Plassche