‘Ik ben echt een mensen-mens,’ hoor je mensen vaak trots verklaren. Een fascinerende uitspraak die zichzelf bijna ondermijnt. Want wat zegt het over je opvatting van menselijkheid als je er een aparte categorie van moet maken?
Wie zichzelf een mensen-mens noemt, claimt doorgaans een natuurlijk talent voor menselijk contact. Het suggereert dat je energie haalt uit sociale interactie, dat je anderen goed aanvoelt. Een soort zelfverklaarde eretitel, die vooral op LinkedIn en tijdens sollicitatiegesprekken populair is.
De term ‘mensen-mens’ veronderstelt een bijzondere verbinding met… mensen. Is dat niet een vreemde constructie? Stel je eens voor dat een vis zou zeggen: ‘Ik ben écht een vissen-vis!’
Het woordje ‘echt’ suggereert dat er ook mensen zijn die geen echt ‘mensen-mens’ zijn. Wat zijn die dan? We definiëren onze menselijkheid blijkbaar in gradaties, alsof het een eigenschap is die je in meerdere of mindere mate kunt bezitten.
Er schuilt ook een contradictie in de uitspraak. Door jezelf als mensen-mens te bestempelen, plaats je jezelf juist buiten de gewone menselijkheid waarvan je zegt deel uit te maken. Het is als zeggen: ‘Ik ben zó bescheiden.’ Wanneer je dat uitspreekt, verlaat bescheidenheid de kamer. Het woordje ‘echt’ verraadt bovendien een zekere defensiviteit – blijkbaar zijn er ook onechte mensen-mensen?
Misschien verraadt deze uitspraak onbedoeld juist wat we proberen te verhullen: de ongemakkelijke gedachte dat we allemaal gewoon mensen zijn.