Home Ian Buruma: ‘Vrijheid is per definitie juist niet het verabsoluteren van je eigen gelijk’

Ian Buruma: ‘Vrijheid is per definitie juist niet het verabsoluteren van je eigen gelijk’

Door Leon Heuts op 31 maart 2010

Cover van 03-2010
03-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

De typisch Nederlandse omgang met vrijheid en de libertijnse vrijheid van Markies de Sade – Ian Buruma schreef er een essay over ter gelegenheid van de Maand van de Filosofie. FM-redacteur Leon Heuts zocht hem op in New York.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In een zaal downtown Manhattan spreekt de Iranese voorvechtster voor vrouwenrechten Halah Esfandiari over de maanden in 2007 dat ze vastzat in de beruchte Evin-gevangenis in Teheran. Op deze plek, waar de Iraanse Revolutionaire Garde politiek dissidenten intimideert en martelt, werd Esfandiari elke dag urenlang onderworpen aan een verhoor. Wat ze nu vertelt, laat zien dat sommige mensen ook bij extreme onderdrukking in staat blijken iets van hun vrijheid te bewaren. Zo werkt Esfandiari tijdens haar gevangenschap in haar hoofd een nieuw boek uit.
Toch is het niet alleen haar standvastigheid die opvalt, meent Ian Buruma, die me voorafgaand aan ons gesprek voor de lezing uitnodigt. Het zijn juist haar inschikkelijkheid en bereidheid tot compromis. Ze prijst de aanvankelijke aanpak van de regering-Obama, die de dialoog met Iran zoekt. En van haar hoeft het bestaande regime in Iran niet te worden verwijderd; als het bereid is concessies te doen, een rechtsstaat en vrije verkiezingen garandeert, dan is een bijltjesdag niet nodig. Het verlangen naar vrijheid moet niet veranderen in verbittering en wraaklust, omdat je overtuigd bent van je eigen gelijk.

Chinese thee

‘Vrijheid is per definitie juist niet het verabsoluteren van je eigen gelijk of waarheid’, zegt Buruma boven een kop Chinese thee, ‘maar de kunst te marchanderen, te geven en te nemen. Helaas wordt die kunst ook in Nederland steeds minder goed verstaan.’ Dat vrijheid marchanderen inhoudt, is de rode draad van het essay dat Buruma schreef voor de Maand van de Filosofie: Grenzen aan vrijheid. Van De Sade tot Wilders.
Buruma werd internationaal bekend met artikelen en boeken over Azië, vooral Japan en China. Hij schreef met de Israëlische filosoof Avishai Margalit Occidentalism, waarin ze uiteenzetten hoe het islamitische verzet tegen verstedelijking en moderniteit voor een groot gedeelte juist uit het Westen is geïmporteerd. Maar het meest bekend – of berucht – in Nederland werd hij door Dood van een gezonde roker, een reportage over de moord op Theo van Gogh en de grenzen van tolerantie en vrijheid van meningsuiting. Publieke figuren die Buruma voor zijn boek interviewde – onder wie Frits Bolkestein, Afshin Ellian, Theodor Holman, Paul Scheffer en Max Pam – voelden zich tekortgedaan; hun standpunten zouden zijn geridiculiseerd. Buruma zou een ‘radicale’ verdediging van de Verlichting – vooral tegen de ‘barbaarse’ islam – gelijkstellen aan diezelfde radicale islam.

Buruma: ‘Ik heb nooit beweerd dat je mensen die felle kritiek uiten op de islam op één lijn kunt stellen met Mohammed B., zoals me weleens in de schoenen is geschoven. Dát is pas ridiculisering – overigens tekenend voor deze verhitte tijden. Uiteraard is er een cruciaal verschil tussen Mohammed B. en, laten we zeggen, Ayaan Hirsi Ali. Zij verkondigt alleen meningen, en B. is een moordenaar. Maar ik zie inderdaad overeenkomsten tussen sommige verlichtingsadepten en aanhangers van de politieke islam. Ze hebben dezelfde attitude. Zowel die aanhangers van de Verlichting als die van de politieke islam zijn diepgelovig – een fanatiek geloof in het eigen gelijk. Ze zeggen te strijden voor vrijheid, hoewel hun morele eigengerechtigheid juist een bedreiging is voor vrijheid. In beider wereldbeeld dreigt er namelijk geen ruimte meer over te blijven voor de afwijkende mening of de nuance.’

Marxisten

‘Avishai Margalit maakt het onderscheid tussen economic politics en religious politics. Religieuze politiek is niet per se een geloof in God, maar een geloof in absolute waarheid, dat je ook bij fanatieke atheïsten kunt aantreffen. Marxisten of sociaal utopisten zijn evengoed aanhangers van een religieuze politiek als de Amerikaanse neocons die Irak de democratie in wilden bombarderen. Wat hen bindt, is het geloof in een zaligmakend doel, het idee dat je de werkelijkheid kunt veranderen aan de hand van een blauwdruk. Voor hen is vrijheid vooral bevrijding – je ziet het in Nederland terug aan de manier waarop sommige intellectuelen de moslims willen “bevrijden” van hun achterlijke geloof of cultuur. Economische politiek is daarentegen veel pragmatischer; vrijheid is een kwestie van leven en laten leven, compromissen sluiten of marchanderen.’

Volgens Buruma is het einde aan de schoolstrijd in Nederland een mooi voorbeeld van economische politiek. Door de Grondwet van Thorbecke in 1848 werd Nederland definitief een moderne, seculiere staat, maar omdat het openbaar onderwijs werd bevoordeeld ten opzichte van het confessionele onderwijs voelden de religieuze groeperingen zich tekortgedaan. Het conflict dat toen ontstond dreigde seculier en religieus Nederland uit elkaar te scheuren. De uitweg was een staaltje polderpacificatie: in 1917 werd in de Grondwet – artikel 23 – het bijzonder onderwijs gelijkgesteld aan openbaar onderwijs, inclusief financiële ondersteuning. Zelfs de antirevolutionairen van Abraham Kuyper schaarden zich door dit compromis achter de moderne grondslagen van de Nederlandse staat. Buruma: ‘Vanuit een strikt seculier standpunt is zo’n grondwetsartikel weinig principieel, misschien zelfs hypocriet, maar het maakt wel een land mogelijk waarin vele gezindten min of meer vrij kunnen samenleven. Dat noem ik beschaving.’
Toch is deze pragmatische houding in Nederland vaak ook ver te zoeken. Overigens, volgens Buruma, mede om een al even Hollandse reden. Namelijk een in het protestantisme gewortelde morele-gelijkhebberigheid die soms – bij mensen als Theo van Gogh – uitmondt in een gekoesterd gebrek aan manieren. Dan is vrijheid een alles kunnen en vooral moeten zeggen, een totale openheid, zelfs als dat uitermate beledigend of lomp is.

Markies de Sade

In het essay besteedt Buruma een hoofdstuk aan de achttiende-eeuwse Franse schrijver Markies de Sade, die de macht van de katholieke kerk in het Frankrijk van de achttiende eeuw aanvalt door een radicale vlucht naar voren: er is geen God, geen goed en kwaad, slechts de natuur. En het is een misdaad de menselijke natuur – die streeft naar lust en genot – te knechten onder het mom van een godsdienstige moraal. Daarom figureert in Sades toneelstuk Filosofie in de slaapkamer, dat Buruma aanhaalt, de libertijn Chevalier, die godsdienst veracht en het liefst met zijn zus naar bed gaat. Buruma: ‘Een dergelijk radicaal en provocerend pleidooi voor vrijheid is natuurlijk aantrekkelijk en soms ook goed – namelijk als er daadwerkelijk een onderdrukkende moraal moet worden bestreden. Maar bij Sade zie je meteen ook de keerzijde van deze bevrijdingsdrang. Zijn orgiastische scènes in afgelegen châteaux lijken juist op religieuze rituelen die zichzelf eindeloos herhalen. En de talloze variaties van de geslachtsdaad, die Sade op mechanische manier beschrijft, ademen allesbehalve vrijheid of spontaniteit. De dwang is hetzelfde als die van religieuze dogma’s. Vrijheid bij Sade is de dwingende cultus van totale bevrijding.’

‘Dat is de schaduwzijde van absolute of radicale vrijheid. Je zag dat ook bij Van Gogh: de vrijheid alles te kunnen zeggen wordt een dwang om te kwetsen. Nu zou ik overigens niet wensen dat er strikte wetten tégen het kwetsen zouden zijn, want kritiek en satire zijn belangrijk wapens tegen de heersende macht. Ik heb dan ook moeite met de regelgeving tegen kwetsen in Europa, die veel verdergaat dan in de Verenigde Staten, waar bijvoorbeeld politici vrijwel vogelvrij zijn. Ik ben er ook niet voor om Mein Kampf te verbieden, of ontkenning van de Holocaust strafbaar te stellen. Maar ik wil de belediging, dat wil zeggen het opzettelijk kwetsen, ook niet idealiseren. Dat laatste leidt juist tot onvrijheid, en getuigt vaak van zendingsdrang. Je ziet dat nu ook bij Geert Wilders, die met grote woorden een absolute vrijheid van meningsuiting en recht op beledigen bepleit. Maar dat recht gaat vooral ten koste van een minderheid: de moslims.’

‘Ik vind dat de vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk moet worden geregeld door wet of recht. Ik vind dus ook de vervolging van Wilders niet gelukkig; het is een poging het eigen morele gelijk af te dwingen. Ik geloof dat een open publiek debat – waarin ook onfrisse meningen kunnen worden geventileerd – ontspannend werkt. Dat heeft alles te maken met het idee dat vrijheid juist wordt gewonnen door marchanderen. Een wet is veel te categorisch als het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Er bestaan ook informele regels, mores, om expressie enigszins beschaafd te houden. Het hangt er vaak van af, of iets kan of juist niet. Een columnist heeft meer vrijheid dan een politicus, dat voelen we allemaal wel aan, maar dat kun je niet met een wet regelen. Laten we dan liever in het publieke debat stevige kritiek uiten op die politicus.’
‘Nu weet ik wel dat juist het publieke debat in Nederland tamelijk dwingend is. In de jaren tachtig was je al snel een fascist als je kanttekeningen plaatste bij de multiculturele samenleving, terwijl als je nu oppert dat er toch ook goede kanten aan migratie zitten, je voor slappeling en linkse kerk wordt uitgemaakt. Maar ik ga altijd nog liever in tegen de heersende mores dan tegen de wet. In het eerste geval word je uitgescholden, in het tweede geval eindig je wellicht in de gevangenis.’

Hoofddoek

Buruma voelt zich aangetrokken tot wat de Britse liberale denker Isaiah Berlin over vrijheid heeft geschreven. Berlin onderscheidt negatieve vrijheid en positieve vrijheid. Het eerste is de vrijheid om met rust gelaten te worden, het is de tolerantie van leven en laten leven. Het tweede is veel omvattender: vrijheid betekent ook dat mensen de mogelijkheid krijgen om zich te ontplooien, de wereld te verbeteren, en idealen te verwezenlijken. Dat klinkt heel mooi, maar juist hieraan kleeft volgens Berlin het gevaar van zendingsdrang. Wie een duidelijk beeld heeft van wat vrijheid is, maar merkt dat een ander een andere opvatting heeft, kan denken: die moet ik toch even helpen. Want hij heeft het niet goed begrepen, en zal zich zo nooit kunnen ontplooien. Ik moet hem voor zijn eigen bestwil op het juiste pad zetten. Maar hoe ver gaat dat? Moeten moslima’s worden gedwongen hun hoofddoek af te doen, omdat ze moeten worden bevrijd, maar het zelf nog niet beseffen?
Buruma: ‘Ook uit goede principes om mensen te bevrijden en te verlichten kan de grootste dwang voortkomen. Daarom legt Berlin sterk het accent op negatieve vrijheid. Maar mensen die tolerantie verdedigen, dus een grote mate aan negatieve vrijheid, wordt vaak onverschilligheid verweten. Ikzelf kreeg het verwijt naar mijn hoofd geslingerd dat ik een nihilist was, of – inzake de islam – naïef of goedgelovig.’

‘Vooropgesteld: soms moet je stevige maatregelen nemen om de vrijheid te beschermen, vooral tegen mensen die met geweld hun meningen willen opleggen. Maar dat geldt voor uitzonderlijke situaties. Verder komt mijn pleidooi voor marchanderen – leven en laten leven, niet te veel bemoeien met meningen, opvattingen of religies, niet te principieel zijn – allerminst voort uit naïviteit, maar juist uit een uiterst pessimistisch mensbeeld. De combinatie van overtuiging, zendingsdrang en daadwerkelijke macht levert altijd gevaar op. Ik ben ervan overtuigd dat als mensen absolute macht over anderen kunnen uitoefenen, ze op den duur altijd gaan martelen. Daarom ben ik een voorstander van een zo open mogelijke publieke ruimte, waarin stoom kan worden afgeblazen. Sade was een voorstander van door de staat gefinancierde bordelen, omdat mensen er hun streven naar macht op een veilige manier konden botvieren. Nu is dit misschien niet de meest praktische oplossing, maar de gedachte spreekt me wel aan. Dat is ook de reden waarom ik religie niet afwijs, hoewel ik zelf niet geloof. Religie biedt een rituele omgang met de dood of geweld.’
‘Democratie is voor mij ook een rituele omgang met mogelijke conflicten of spanningen. Je slaat elkaar niet de hersens in omdat je het oneens bent, maar je geeft wat en je neemt wat. De publieke ruimte maakt die rituele omgang mogelijk – liever een afrekening in de media dan in het echt. Dat lijkt misschien weinig principieel. Maar ook te rechtvaardigen principes kunnen tot rampen leiden, vandaar dat ik mijn essay afsluit met een beschrijving van de novelle Michael Kohlhaas van Heinrich von Kleist uit 1811.’

‘Kohlhaas is een paardenhandelaar, maar zijn paarden zijn hem onder valse voorwendselen afgenomen door de feodale heer Wenzel von Tronka. Dit kan Kohlhaas – begrijpelijk – niet verkroppen, en met een bende rovers valt hij het domein van Von Tronka aan. Hij vindt de paarden terug, maar laat die links liggen. In plaats daarvan steekt hij het huis in brand en trekt met een grote meute naar de stad Wittenberg om daar nog meer onheil aan te richten. Von Kleist schrijft: “Kolhaas was een van de meest integere, maar ook meest verschrikkelijke mensen uit zijn tijd.” Dat spreekt mij aan. Wie zo overtuigd is van wat vrijheid is dat hij ook anderen wil bevrijden, kan heel goed handelen uit integere motieven. Toch kan het resultaat desastreus zijn als niet langer ruimte wordt gelaten aan andere meningen of overtuigingen. Laten we opkomen voor vrijheid, voor de idealen van de Verlichting. Maar als dit geloof verhardt tot een dogma, en vrijheid wordt gehanteerd als een vorm van absolutisme, dan zullen we zien dat ook de beste ideeën eindigen in een catastrofe.’

Grenzen aan de vrijheid. Van De Sade tot Wilders, door Ian Buruma, Stichting Maand van de Filosofie, Diemen 2010, 96 blz., € 4,95