Advocaat Bernard E. Harcourt vraagt het zich de laatste tijd vaker af: wat is het verschil tussen de elektronische enkelband van de gevangene en de smartwatch die wij vrijwillig dragen?
(Mug Shot Doyle Lee Hamm)
Redacteur Florentijn van Rootselaar sprak met advocaat en hoogleraar rechten Bernard E. Harcourt in Amsterdam, waar de Amerikaan was voor een conferentie over burgerlijke ongehoorzaamheid. Tijdens het interview sloot de advocaat regelmatig zijn ogen om zich zo goed mogelijk het leven van zijn cliënt in de dodencel voor de geest te halen. Van Rootselaar besloot om er geen traditioneel interview van te maken, maar een filosofische vertelling – waar niets aan verzonnen is.
Advocaat Bernard E. Harcourt ontmoette Doyle Lee Hamm voor het eerst in de Donaldson Correctional Facility, Warrior Lane, Alabama. Een modern, enorm gevangeniscomplex, met tien tot vijftien gevangenen in de dodencel. Doyle zat er sinds 1987, het jaar waarin hij door de jury schuldig was bevonden. Hij zou tijdens een overval een motelmedewerker hebben doodgeschoten.
Harcourt vond Doyle opvallend kalm. Anders dan de anderen in death row. Die konden het vooruitzicht niet aan om hun leven lang eenzaam in een cel te zitten. Dan wilden ze liever meteen dood. Maar Doyle… Het was alsof hij het geaccepteerd had. Wat wilde je ook met zo’n vader: die was tough. Na zijn diensttijd uit Europa teruggekomen met een alcoholverslaving. En waarschijnlijk met PTSS – je weet wel, posttraumatische-stressstoornis. Ze pakten hem nogal eens op omdat hij vaak rottigheid uithaalde. Dan moest hij weer naar de gevangenis. Tegen Doyle en zijn zeven broers had hij gezegd: je bent geen echte Doyle als je niet stelen kan. Alle acht broers eindigden in de gevangenis. It was a family of guys who did time.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Doyle was in 1990 een van de eerste cliënten van Harcourt. Twee werelden ontmoetten elkaar: de outcast en de advocaat die na een jeugd in Park Avenue net zijn opleiding had voltooid aan Princeton en aan Harvard Law School. Harcourt zou daarna Doyles advocaat blijven. En hij werd een van ’s werelds grootste specialisten in het werk van Michel Foucault, de grote Franse denker en de schrijver van Discipline, toezicht en straf: de geboorte van de gevangenis.
Wanneer je als advocaat een cliënt bezocht, nam je altijd iets mee – vaak uit de automaten die ze daar hadden. Cola, een hamburger, cheeseburgers. Dat waren de hoogtepunten.
Voor Doyle was het niet anders: wat was hij toch ook simpel in zijn wensen. Het zou kunnen dat hij hersenschade had opgelopen in zijn jeugd – hij had epileptische aanvallen gehad. Doyle vroeg Harcourt altijd om vier hamburgers. Die stak hij onder zijn shirt als hij vertrok. Er moest een stilzwijgende afspraak met de bewakers zijn: alles wat je in je kleren had weggestopt, mocht je houden. Die hamburgers, die maakten Doyle gelukkig.
Harcourt stuurde hem jaarlijks een kerstpakket. Want dat zou Doyles familie toch niet doen. Sowieso niet. Nu had hij ook niet echt familie meer. Zijn ouders waren dood, de meeste broers ook al, en zijn zuster zou snel kanker krijgen. Ze hadden het erover gehad wat er in het pakket moest. Pork rinds, had Doyle Harcourt bezworen. Gefrituurde huid van varken – veel zuidelijker kreeg je het niet. En dan schreef-ie Harcourt – hij had moeite met schrijven – van die aardige bedankbriefjes: ‘I ate all of those pork rinds like a big dog.’
O, die gevangenissen in Amerika. Ze waren er nog steeds, de oude, die uit de films. IJzeren tralies en galmende metalen deuren. Je zou het niet zeggen, maar daar was nog wel iets aardigs aan. Door de tralies heen kijken in de gang. Je arm erdoorheen steken. Met een spiegeltje gluren naar de anderen.
Tegenwoordig had je ook de supermax prison, zo’n echt moderne gevangenis. En daar zit die arme Doyle. Het leek er allemaal nieuw en schoon. Maar ze verdoofden je totaal. Die eenzaamheid! Betonblokken die alles afsluiten. Stalen deuren zonder tralies. Alleen een sleuf in de deur waar het voedsel doorheen kwam. Dat was toch een foltering?
Veel guys on the row brachten alle tijd in hun cel door. En de meeste death rows zijn sowieso geïsoleerd. Drieëntwintig uur per dag zat je in je cel. En in dat ene uurtje mocht je nog even naar buiten, alleen. Een sigaretje roken, een beetje bewegen in een ruimte die niet veel groter was dan je cel. Er was zelfs geen contact met de bewakers. Ze liepen achter je terwijl ze je geboeid meevoerden. Zo kon het gebeuren dat je maandenlang geen menselijk wezen zag.
Natuurlijk, er was wel een reden om die nieuwe gevangenissen te bouwen. Amerika werd geteisterd door grote gevangenisopstanden aan het begin van de jaren zeventig. En die nieuwe gevangenissen, daar maakte je geen schijn van kans. Maar er zat ook iets anders achter. Want die oude boef was veranderd, we keken plotseling heel anders naar hem. We dachten eerst toch dat die in staat was zijn gedrag te beteren en tot inkeer te komen? Dat was ook precies waar Foucault in 1975 over schreef in Discipline, toezicht en straf: de geboorte van de gevangenis. Hij had het over de excessen van die therapie, gedwongen werk, disciplinering. (lees hier meer over Michel Foucault)
Maar dat boek verscheen twee jaar te laat. In 1975 was eigenlijk al een nieuwe tijd aangebroken. Eens een boef, altijd een boef – dat was het nieuwe motto. Vanaf 1973 werden mensen massaal gevangengezet. En ze zouden niet meer vrijkomen. Want rehabilitatie was niet meer mogelijk. Het werkte toch niet, zo zeiden ze dat. Het waren de jaren van gevangenenopslag. Opslag van menselijke wezens. En die tijd is nog niet afgelopen. Het ging nu nog maar om één ding: de stromen mensen die binnenkwamen in goede banen leiden. Distributie van menselijk materiaal, alles uitzoeken, opsluiten. En uiteindelijk het grote vergeten.
De politiek speelde een grote rol in die verandering. De Democraten deden toen niet onder voor de Republikeinen. Het was toch Bill Clinton die een eind zou maken aan de Pell Grants, waarmee gevangenen nog een opleiding konden volgen in de gevangenis.
Ook buiten de gevangenis zag je dat het geloof in therapie verdween. De mensen die eerst in ziekenhuizen zaten voor psychische problemen, sloten we van nu af aan op. Daarbij kregen ze ook flink veel psychotrope drugs. Een antidepressivum, een antipsychoticum. Dat waren toch gewoon verdovende middelen. De gevangenen veranderden in een soort groenten.
Harcourt zag hoe de wereld buiten de gevangenis in die jaren ook veranderde. Hij hoorde het steeds vaker: werd de vrije wereld ook geen gevangenis? Bewakingscamera’s hielden ons voortdurend in de gaten en de National Security Agency bespioneerde Amerikanen door hun telefoondata te verzamelen. Dat was ‘almost Orwellian’, zo oordeelde een Amerikaanse federale rechter. Big Brother hield ons in de gaten. Alsof onze hele wereld was veranderd in het panopticon van Foucault. Die had het uitgelegd in zijn werk over de gevangenis: het panopticon was zo ingericht dat een bewaker alles in de gaten kon houden. En zelfs als die er niet was, voelde de gevangene de blik van de bewaker. Die was geïnternaliseerd.
Maar zagen de mensen het wel goed? George Orwell beschreef in 1984 toch een heel andere wereld dan die van ons? Overal teleschermen die alles konden zien. Winston, de hoofdpersoon, probeerde in een hoekje van zijn kamer te ontkomen aan die schermen. Daar schreef hij in zijn dagboek. Elke keer als hij daarin iets had genoteerd, legde hij er wat stof op. Zo kon hij nagaan of het boek door anderen werd gelezen. Maar Big Brother wist dat ook. En Big Brother ging na wat hij in het boekje had geschreven. Trouw werd het stof ook door Big Brother weer teruggeplaatst. Dat was totale controle, je kon niet ontsnappen.
Big Brother werkte met dwang. Elk verlangen werd onderdrukt. Iedereen moest zich voegen naar de ideologie. Verlangen en levenslust moesten plaatsmaken voor haat. Ze moesten leren om de vijand te haten.
Maar als je er goed over nadacht, was dat niet wat er nu gebeurde. De controle, de echte controle van iedereen, gebeurde tegenwoordig op internet. En dat was toch geen wereld van gevangenen? Dat waren de vrije, blije surfende mensen. De genietende mens. Wij werden niet meer gedwongen alles te laten zien aan het telescreen. We projecteerden zelf alles vrijwillig op dat scherm. Sterker nog: we deden niets liever dan onszelf projecteren. Met selfies, Facebook-posts en tweets. En het ging niet meer om haat? Liken, dat was wat we nu deden. We liken al onze vrienden, alle selfies die we voorbij zagen komen. En in ons verlangen zelf zo’n like te krijgen, gaven we ons maar al te graag bloot. De Winstons van nu zouden hun geheimen op hun timeline plaatsen – met foto’s en filmpjes.
Maar al die vrolijkheid maakte de gevangenschap er niet minder om. Die data van ons, reken maar dat ze werden verzameld, onderzocht en bewaakt. Allereerst vanwege de commerciële belangen. We waren toch ideale targets om weer een nieuw product te consumeren. Maar we vergaten vaak dat de informatie daarna werd opgezogen door de geheime diensten. Die wisten alles van ons. Door algoritmen te gebruiken, wisten ze wat we gingen doen, hoe we ons in de toekomst zouden gedragen.
Want dat was het businessmodel van die grote sociale media en digitale bedrijven. Je gaf je data. Je betaalde met data. De belangrijkste waar in de postindustriële samenleving. Daardoor was privacy veranderd: privacy was geprivatiseerd. Je moest betalen voor privacy. Als je niet bespioneerd wilde worden, betaalde je voor een mail-account bij Proton. De default-optie was tegenwoordig dat je geen privacy meer had. Het hele humanistische idee dat we privacy nodig hebben, net zoals water en lucht, was verdwenen.
En nee, denk maar niet dat je veilig was als je niets te verbergen had. Misschien als je wit was, man en rijk. En heteroseksueel met kinderen. Dat idee dat je niets te vrezen had is gebaseerd op een foute aanname. Dat je goed zat als je niets had gedaan. Dat jij degene was die de anderen in de gaten hield en niet degene die werd gecontroleerd.
Maar de advocaat Harcourt wist dat het zo niet werkte: alles wat je ooit had gezegd kon worden verdraaid, tegen je gebruikt of gecontrasteerd met andere dingen die je ooit had gezegd of gedaan. En de meeste mensen konden niet aantonen dat ze verkeerd werden geïnterpreteerd; ze hadden niet de financiële middelen of het culture kapitaal om hun onschuld aan te tonen.
Er was een beeld waarin die echte gevangenis en de datagevangenis bij elkaar kwamen. In de elektronische enkelband die de crimineel gedwongen droeg en de smartwatch die wij vrijwillig omdeden, maar die wel dezelfde informatie overdroeg. Wat was nou helemaal het verschil tussen gedwongen gps-monitoring en een fit bit die je vrijwillig draagt? We hadden een virtuele ijzeren kooi voor onszelf gecreëerd. GPS op je iPhone kon bijna alles over ons vertellen wat er maar te weten was: waar we waren, waar we sliepen en met wie we sliepen.
Was er nog verzet mogelijk tegen die nieuwe gevangenis, de datagevangenis? Er waren mensen die hun informatie versleutelden. En anderen die probeerden de surveillance aan de kaak te stellen door die zichtbaar te maken: Snowden, Manning. Maar konden we die verandering van het digitale tijdperk wel bijbenen? Waren we wel creatief genoeg? Moesten we misschien op een andere manier over eigendom gaan denken, moesten we data zien als ons eigen bezit? Hadden we daar recht op? Of was dat de verkeerde weg?
Was het misschien verkeerd om verzet weer op zo’n klassiek liberale manier te denken? Alsof het ging om het beschermen van eigendom. Want die klassieke rechten leken dan wel neutraal, maar ze waren gebaseerd op een heel bepaald beeld van de mens. De mens met bezit. De mens die zijn eigen belangen nastreefde.
Toen, tijdens die rechtszaak tegen Trump, zag je dat toch ook? Harcourt had na dat inreisverbod van mensen uit moslimlanden iemand bijgestaan: Amer Al Homssi. De man, met een Syrisch paspoort, mocht Amerika niet meer in, het land waar hij werkte als arts. Harcourt had een zaak aangespannen. Was dit geen grove schending van de First Amendment? Dit ging toch in tegen alles waar de VS voor stonden? De vrijheid van religie?
Harcourt had de zaak gewonnen, dat wel. Maar versterkte zo’n zaak nu niet precies het liberale denken waar we maar eens vanaf moesten? Het ging weer om gelijkheid, om gelijke behandeling van mensen met een ander geloof. Om het recht voor een individu. Maar was er dan niet iets groters? Iets wat groter was dan het individu? Een gedeeld belang? Een utopie? Een common ground? Marx had er ook al op gewezen: door die rechten vergeten we te praten over een betere wereld, over een gedeelde betere wereld.
Hoe succesvoller die rechten, hoe moeilijker het ook was om een alternatief te zien. Zo raakte onze verbeelding verarmd en uitgeput. Je zag die gedeelde wereld ook nergens meer. De common ground verdween. Alles werd maar geprivatiseerd. De nationale parken in Amerika, de straat in Rusland.
In de zaak-Doyle Lee Hamm was het niet anders. Weer die individuele rechten. Harcourt had geen keuze, hij moest een leven redden. Maar was er geen beter leven denkbaar voor Doyle?
Die zat ondertussen nog steeds op death row. Hij was wel ziek geworden, ernstig ziek: hij had kanker. Die was begonnen achter zijn oog. Maar er waren ook uitzaaiingen in zijn maag. Zo groot als een golfbal. Ondertussen was hij al bestraald en geopereerd. Maar hij ontving niet de beste behandeling. Zo ging dat in de gevangenis.
Hoe het nu verderging was onzeker. Alabama had ondertussen Tommy Arthur geëxecuteerd. Het was logisch dat ze die vóór Doyle zouden doden. Hij zat immers al langer in het systeem. In 1982 was hij veroordeeld voor een huurmoord. Maar nu dat was gebeurd, was Doyle nu aan de beurt? En had verzet nog wel zin?
De doodstraf was afschuwelijk, dat wel. Maar het was ook afschuwelijk dat er geen euthanasie was voor iemand die lijdt. In Amerika was het verboden om een eind aan je leven te maken. Harcourt had nog overwogen om dat als verdediging te gebruiken. Beging Alabama geen doodzonde door een doodzieke man te executeren? Was dat geen vorm van euthanasie? Maar daar had de advocaat van afgezien. Want was die dodelijke injectie voor Doyle ook geen daad van genade? It was all a bit twisted.