De vondst van een vergeelde uitgave van Parmenides liet filosoof Jannah Loontjens als tiener niet meer los.
Als middelbare scholier had ik een bijbaantje in een antiquariaat. In het gewelfde souterrain, duister en vochtig, waar ooit een wijn- kelder had gezeten, zat ik tussen de muffige boeken. Aan het eind van de dag had ik soms één boek verkocht, soms helemaal niets. In plaats van een honorarium mocht ik enkele boeken uitkiezen. Het eerste dat ik mee naar huis nam, was een dun werkje, waarvan de kartonnen kaft dezelfde vergeelde kleur had als de stugge pagina’s. Het heette Parmenides: Een studie.
Er was een vertaling van Parmenides’ leerdicht in opgenomen, voorzien van commentaar van ene W.F. Gaymans. Het begon met een tekst getiteld ‘Over de natuur’ waarin de presocratische filosoof een mythisch tafereel schetst. Parmenides beschrijft hoe hij wordt meegenomen door paarden en hoe hem de weg wordt gewezen door maagden. In de toelichting van W.F. Gaymans las ik dat de paarden onredelijke begeerten symboliseerden en dat de maagden de zintuigen waren. Deze misleidende invloeden moesten gewantrouwd worden, want het ging Parmenides om de rede. Dit lyrische begin werd dan ook gauw opgevolgd door zeer rationele uiteenzettingen over het ‘Zijn’ dat ‘Is’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Wat een merkwaardig boekje! Ik was zeventien jaar en liet me in grote mate door begeerten en impulsen leiden, maar tegelijkertijd sprak de oproep om de rede te volgen me ook aan. Als tiener koesterde ik het verlangen om boven het dagelijkse uit te stijgen; ik wilde aan het gewone een dieper begrijpen kunnen vastknopen, maar tegelijkertijd liet ik me ook vaak genoeg door mijn lusten en luiheid leiden. Mijn adolescente getwijfel tussen het nastreven van fysiek gemak en het verlangen om het verhevene te denken leek op een bijzondere wijze in dit boekje samen te komen.
Poëtisch
Parmenides, die in de vijfde eeuw voor Christus leefde, is vooral bekend geworden om zijn stelling dat alles wat ‘is’ altijd ‘is’. Evenals andere presocraten leek hij het gehele bestaan in enkele logische deducties te willen samenvatten. Hiervoor onderwierp hij het woord ‘zijn’ aan een nauwkeurig onderzoek. Hij onderzocht daarbij niet zozeer hoe de dingen zijn of hoe we in de wereld zijn, maar vooral hoe het begrip ‘zijn’ in het denken verschijnt. Hoewel hij dit via logische weg lijkt te doen, komt hij toch tot bepaald fantastische conclusies.
Zijn idee dat alles wat ‘is’ altijd ‘is’, komt voort uit zijn overtuiging dat je ‘niet-zijn’ niet kunt denken. ‘Niet zijn’ was volgens Parmenides een onmogelijkheid; je kunt je nu eenmaal niet de afwezigheid van iets wat ‘is’ voorstellen als iets wat niet ‘is’. Als je dat probeert verschijnt datgene immers juist als ‘zijnd’ in je voorstelling.
Volgens Parmenides betekende dit dat alles wat ‘is’ er nooit níét geweest kan zijn en ook nooit kan verdwijnen in niet-zijn. Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van ‘worden’ of ‘vergaan’, en evenmin van toekomst of verleden. Er is enkel een eeuwig nu, waarin alles tegelijkertijd eindig en oneindig is.
Hoewel sommige natuurkundigen tegenwoordig iets vergelijkbaars beweren, kun je Parmenides’ deductie vooral goed volgen wanneer je de betekenis van het woord ‘zijn’ probeert te doordenken, zonder het aan de ervaring van de waarneembare werkelijkheid te toetsen. Ergens sprak dit mij aan. Het gaf blijk van een poëtische blik: de wereld werd enkel in en door taal begrepen.
Het mooie aan Parmenides’ theorie is dat hij in taal goed lijkt te kloppen, maar toch tegen elk gevoel en begrip ingaat. Als tiener probeerde ik dagelijks mijn ervaringen in gedichten te vatten, en het talige denken van Parmenides fascineerde mij. Hij nam de woorden serieus, rekte ze op en wentelde ze rond hun as om mogelijke zienswijzen uit te proberen. Het was als poëzie lezen. Hij had mijn belangstelling gewekt, en ik probeerde meer over deze filosoof te weten te komen. Het was nog in de tijd voor internet, dus ik zocht in de bibliotheek naar teksten van hem. Het enige wat ik vond was de dialoog van Plato die naar Parmenides is vernoemd en waarin hij als een gesprekspartner van Socrates verschijnt.
Plato laat Parmenides optreden als leraar, een oude wijze die de jeugdige Socrates toespreekt. Parmenides spreekt met hem over zijn ideeënleer, waar later het platonisme naar zal verwijzen, en ontmantelt de logica ervan. Dit gebeurt op duizelingwekkende wijze; elke conclusie die bereikt wordt, wordt opnieuw bekeken en bevraagd tot vrijwel het tegendeel waar lijkt.
Modder
Parmenides vraagt zich op een gegeven moment af of er ook absolute ideeën voor lage dingen zijn, zoals ‘haar’, ‘modder’, ‘vuiligheid’, of iets anders wat volstrekt waardeloos en onbelangrijk is. ‘Geen sprake van’, reageerde Socrates. ‘Deze dingen zijn helemaal wat we ervan zien. Het zou nogal dwaas zijn te veronderstellen dat je hier grondgedachten van hebt.’
Socrates houdt zich liever bezig met verheven zaken, zoals het overpeinzen van rechtvaardigheid, waarheid en gelijkheid. Hierop zegt Parmenides tegen hem: ‘Dat komt doordat je nog jong bent, Socrates. De filosofie heeft je nog niet gegrepen zoals ze je naar ik vermoed op een dag zal grijpen, en dan zul je niet één van deze dingen te min vinden.’
Dit vond ik geweldig: het idee dat ook haar, modder en vuiligheid deel zouden zijn van filosofie. Enerzijds was er bij Parmenides die talige concentratie, het gegoochel met definities en begrippen, en anderzijds de overtuiging dat ook de dagelijkse vuiligheid filosofische bespiegeling verdiende. Beide ideeën vond ik fantastisch, en vooral beide tegelijkertijd. Zo leidde Parmenides, toevallig een van de eerste filosofen in onze westerse geschiedenis, mij het veelzijdige rijk van de filosofie binnen. Doordat ik dat vergeelde boekje in het antiquariaat had gevonden, besloot ik enige tijd later filosofie te gaan studeren.
Beeld Martin Dijkstra