De aantrekkingskracht van Thomas Nagels Wat betekent het allemaal? berust voor een deel op zijn gelukkige ingeving geen enkele filosoof bij naam te noemen. Dat het op iedere pagina opduiken van grote namen in filosofieboeken – evenals in dit tijdschrift – niet altijd inspirerend werkt, maar ook wel eens intimiderend en ontmoedigend, omdat de lezer steeds wordt gewezen op lacunes in zijn belezenheid, drong pas tot me door dankzij het weldadig effect van een boekje waarin die namen volledig ontbreken.
In deze beknopte inleiding in de filosofie gaan ideeën van grote denkers op in een anoniem geheel – dat wil zeggen, ze verschijnen onder de naam van Thomas Nagel, die ze in een persoonlijke stijl heeft geparafraseerd. Zo’n werkwijze kan een filosoof zich alleen veroorloven als hij zelf met de nodige autoriteit bekleed is, en dat is Nagel. Met name het essay ‘What is it like to be a bat?’ (1974) van de in Belgrado geboren (1937) maar in de Verenigde Staten opgeleide filosoof is ontelbare malen geciteerd. Het geldt als de klassieke formulering van het bezwaar tegen het wetenschappelijke perspectief dat de geest gelijkstelt met fysieke hersenprocessen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Tegenover dit zogenoemde fysicalisme (denk aan Wij zijn ons brein van Dick Swaab) stelt Nagel dat het bestuderen van hersenactiviteit geen toegang geeft tot de subjectieve beleving van het bewustzijn, een subjectiviteit die zich weliswaar aan wetenschappelijke meting onttrekt, maar daarom niet minder werkelijk is. Ook als we het navigatiesysteem van de vleermuis uitputtend hebben beschreven, weten we nog altijd niet hoe het voelt om als een vleermuis rond te vliegen. Die spanning tussen het objectieve en het subjectieve perspectief is het hoofdthema van Nagels werk.
Vrije wil
In het voorwoord van Wat betekent het allemaal? (1987) stelt de auteur dat filosofie voornamelijk is gericht op het analyseren en doorgronden van gewone ideeën voor dagelijks gebruik. ‘Een historicus vraagt zich bijvoorbeeld af wat er op een bepaald tijdstip in het verleden is gebeurd, terwijl een filosoof zal vragen: wat is tijd?’ Dit in twijfel trekken van het vanzelfsprekende leidt tot filosofische problemen, waarvan Nagel er negen behandelt. Het gaat om vragen als: Bestaat de wereld om ons heen echt? Wat is vrije wil? Waarop berust de moraal? Hoe werkt taal?
Die grote vragen zijn nog niet opgelost en zullen dat wellicht ook nooit worden. Het is de bedoeling van de auteur dat de lezer er zelf over na gaat denken. Dat doet hij door mogelijke antwoorden te formuleren en deze vervolgens weer in twijfel te trekken.
Een goede illustratie van Nagels werkwijze is het hoofdstuk over de vrije wil. Hij stelt het hypothetische geval dat iemand op de weegschaal gaat staan en denkt: ‘Had ik gisteren dat stuk taart maar niet genomen. Ik had ook een gezonde perzik kunnen nemen.’ Nu is de vraag wat dat betekent en of het waar is. Het betekent onder andere dat de keuze tussen taart en perzik niet vooraf vaststond. ‘Voordat jij zelf je keus maakte, waren er geen processen of krachten aan het werk waardoor het onvermijdelijk was dat jij de taart zou kiezen.’ Deterministen denken daar anders over, zegt Nagel: ‘Deze mensen stellen […] dat de omstandigheden voordat we handelen in alle gevallen onze daden bepalen en onvermijdelijk maken.’ Als dat waar is, zou terwijl je over de keuze van je dessert stond na te denken al vaststaan dat je taart zou kiezen.
Nagels eerste bezwaar tegen het determinisme luidt: ‘Als het […] geldt voor alles wat gebeurt, stond al voor je geboorte vast dat je taart zou kiezen. Je keus werd immers bepaald door de situatie direct ervoor, en die situatie werd bepaald door de situatie daarvoor en zo verder, zo ver je maar wilt.’ Dit kunnen we beschouwen als een plaagstootje. Het determinisme lijkt daarmee wel minder aannemelijk, maar een echte afrekening is het niet.
Vervolgens onderzoekt Nagel wat de consequenties zijn voor iemand die het determinisme serieus neemt: hij of zij kan niemand verantwoordelijk stellen voor diens daden, die immers al vaststonden. Word je op straat beroofd? Dat kun je de dader niet aanrekenen, dat moet je als een soort natuurramp opvatten. Sommige deterministen, vervolgt Nagel, menen dat het toch zinvol is slechte daden – ook al waren ze onvermijdelijk – te bestraffen, opdat de dader het niet nog een keer doet. Die benadering lijkt volgens hem ‘op het straffen van een hond die aan het tapijt heeft geknaagd […] We proberen alleen zijn toekomstige gedrag te beïnvloeden. Persoonlijk vind ik het niet redelijk iemand te veroordelen omdat hij iets heeft gedaan dat hij onmogelijk kon laten.’
Zo lijkt de auteur af te koersen op een geruststellende verdediging van het bestaan van vrije wil en verantwoordelijkheid. ‘Het was niet van tevoren bepaald, maar het gebeurde ook niet zomaar. Jij deed het, terwijl je ook iets anders had kunnen doen. Maar wat betekent dat?’ Een nieuw probleem doemt op. Als je keuze voor taart niet werd gedetermineerd door zaken als je verlangens, je overtuigingen en je karakter, kun je dan wel zeggen dat die keuze tot stand komt door jouw toedoen? ‘Het is niet duidelijk wat het betekent als ik zeg dat ikzelf de keus bepaal, als niets in mij echt bepalend is voor die keus.’ Zo beschouwd zijn we dus niet verantwoordelijk voor onze daden, ongeacht of het determinisme klopt of niet… Nagels conclusie: ‘Misschien is het gevoel dat je een perzik in plaats van taart had kunnen kiezen weinig meer dan een filosofische illusie, die hoe dan ook niet juist kan zijn.’
Zin van het leven
Het bovenstaande is een voorbeeld van de manier waarop Nagel ons stap voor stap, in een ongedwongen stijl, zonder ons om de oren te slaan met theorieën en vaktaal, laat nadenken over filosofische problemen. Alleen in het hoofdstuk ‘De zin van het leven’ werkt zijn aanpak niet. Kennelijk is dat probleem zo groot dat zelfs Thomas Nagel er in zeven pagina’s geen vat op krijgt. Voor het overige is het een zeer aanbevelenswaardig boekje – voorbeeldig zelfs, als we het vergelijken met Filosoferen, hoe doe je dat? van Gary Cox.
Ook dit boekje zegt het alledaagse als uitgangspunt te nemen, maar dat belet de Engelse filosoof niet zinnen als deze over ons uit te storten: ‘Er zijn eigenlijk drie normatieve morele theorieën: (a) de deontologische of verplichtende ethiek, (b) het utilitarisme en (c) de deugdentheorie.’ Nu is er op zichzelf niets mis met droge opsommingen, ware het niet dat (a) die in filosofieboeken al ruim voorhanden zijn en (b) de auteur probeert de stoffigheid ervan te compenseren door de lezer toe te spreken alsof hij een kind is. ‘Ik weet zeker dat je ongemerkt al heel wat gefilosofeerd hebt’, vleit hij in de inleiding. Plato introduceert hij als volgt: ‘We hebben Socrates al ontmoet. Nou, Plato was de vriend van Socrates en zijn beste student.’ Zo kletst Cox maar raak: ‘Eens kijken, waar zijn we gebleven?’ Heel opvallend is het gebrek aan balans in het boek: aan Descartes wijdt Cox vijftien bladzijden, aan Wittgenstein vijftien regels (maar hij noemt deze laatste wél ‘absoluut de belangrijkste filosoof van die eeuw’).
Het feit dat iemand zich langdurig in de filosofie kan verdiepen en toch zo’n onnozel boekje schrijven, drukt ons met de neus op de beperkingen van de filosofie. ‘Als je van jezelf geen gezond verstand bezit, heeft het geen zin filosofieboeken te lezen.’ In de geest van Thomas Nagel laat ik de bron van die wijsheid onvermeld.