Home ‘Hij wilde mij vermoorden’

‘Hij wilde mij vermoorden’

Door Daan Roovers op 19 maart 2013

03-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
John Lennon is dood, omdat een fan meende dat hij louter een beeld neerknalde in plaats van een mens. Typisch een ‘moderne moord’, vindt Connie Palmen. Net als de moord op Pim. Voor de Maand van de Filosofie een essay over moord, stalkers en fans.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

‘Mijn land is dood’, zegt Connie Palmen tijdens een openbare lezing, acht dagen na de moord op Pim Fortuyn. Vier dagen later publiceert Vrij Nederland onder de kop ‘Een nar vermoord je niet’ een ingekorte versie van haar voordracht. Heel opmerkelijk. Zelden verschijnen teksten van haar in de opiniebladen, en, minstens zo kenmerkend, Palmen reageert nooit op de actualiteit. ‘Nog nooit ben ik zo verontrust geweest. Tien jaar geleden zou ik het niet over mijn lippen gekregen hebben om te zeggen: mijn land. Dan bedoelde ik misschien Limburg, maar nu bedoelde ik Nederland: ons aardige, lieve, tolerante Nederland’, zegt Palmen nu. ‘Zeker, Fortuyn heeft meegeholpen aan de verwoesting van de mythe van het tolerante land, maar nog veel verwoestender was de moord op hem. Er werd meer vermoord op dat moment. Een politieke moord, in Nederland, door een dierenactivist! Mijn hersens stonden zowat op springen. Ik vond dat zó shockerend. Opeens leef je in een land waarin een politieke moord gepleegd is. Dat is een grote smet op het blazoen.’‘Om die verontrusting en die angst te temperen, om het beter te begrijpen, ben ik aan een onderzoek naar de moord en de moordenaar begonnen.’ Haar studie resulteerde in Iets wat niet bloeden kan, het essay dat deze maand zal verschijnen ter gelegenheid van de Maand van de Filosofie 2004. Palmen richt zich in haar essay op, wat zij noemt, de moderne moord: de moord op een publieke figuur. Aan de hand van de moorden op onder andere Fortuyn, Lennon, Kennedy en Versace onderzoekt ze het verloren onderscheid tussen werkelijkheid en fictie en de betekenis van roem en idolatrie.

Stalker

Ze kent Fortuyn van een paar ontmoetingen in de jaren negentig – ‘Hij maakte wel indruk op me met mijn Foucault-complex… zo’n kale schedel doet me op mijn benen trillen’ – maar had weinig sympathie voor zijn ideeën: ‘Ik vond hem erg lichtgeraakt, en beetje ordinair.’ Tijdens zijn opkomst in de politiek raakt Palmen, die op dat moment werkt aan haar roman Geheel de Uwe, geïntrigeerd door de theatrale persoonlijkheid van Fortuyn. ‘Daar gaat mijn titel!’, dacht ze toen ze Fortuyn At your service zag salueren. De hoofdpersoon in Geheel de Uwe, Salomon Schwartz, is net als Fortuyn een charmante provocateur die keer op keer belooft dat hij anderen volledig toebehoort: ‘Ik ben geheel de uwe’.
Leidende casus in Iets wat niet bloeden kan is de moord op John Lennon door zijn fan en stalker Mark David Chapman. Net als de moord op Fortuyn typisch een moderne moord, stelt Palmen: de moordenaar heeft een eenzijdige verhouding met het slachtoffer, een publieke figuur. De moordenaar kent zijn slachtoffer, maar deze kent hem niet. Hij leeft volstrekt in een eigen, imaginaire wereld. Net als de fan – vaak is het een fan – kan hij, volgens Palmen, niet meer het onderscheid maken tussen de reële persoon en het imago: ‘De moordenaar denkt dat hij een personage uit zijn eigen scenario vermoordt. Mark David Chapman meent dat hij een beeld vermoordt, een imago dat puur voor hem bestaat. Hij kon John Lennon niet meer als echt zien, niet meer als iemand met echte verhoudingen, als een lichaam dat bloeden kan.’Palmen weet waar ze over spreekt: ‘Ik heb heel wat te stellen gehad met stalkers. Het is niet het leukste hoofdstuk. Het begint met bewondering en het eindigt met haat. Je merkt dat iemand volkomen in een eigen wereld een verhouding gecreëerd heeft met jou. Die berust op geen enkele werkelijkheid en wordt niet gevoed door welke reactie van mijn kant dan ook. Zo iemand is heel gevaarlijk. Iemand die volstrekt in de verbeelding leeft met jou.’ Zoals de Duitse internist in ruste, die na verschillende smekende briefjes en diverse flessen champagne ineens bij haar op de stoep stond. Een oude man, terminaal ziek. Ze liet hem binnen – ‘een arts, dat zal toch geen kwaad kunnen? In een laatste opflikkering van kracht richtte hij al zijn levensenergie op een schrijfster uit Holland. Misschien wilde hij me meenemen in de dood. Hij wilde mij vermoorden, zei hij.’ Ze kucht. ‘Inmiddels is hij dood. Op zijn sterfbed heeft hij me nog een briefje geschreven.’

Kippensoep

‘In Iets wat niet bloeden kan suggereer ik dat mensen eenzijdige verhoudingen gaan koesteren – zoals de fans en stalkers dat doen – om te ontsnappen aan de lasten van een wederzijdse verhouding. Ze vluchten in een terrein van de verbeelding, de fantasie, de fictie. Ook de moordenaar is te begrijpen vanuit de beslotenheid van de verbeelding en de vlucht voor wederzijdse verhoudingen. De moordenaar kan de kritiek, de zwaarte, de verantwoordelijkheid en de angst die de realiteit van een echte verhouding met zich meebrengt niet aan. Door de gekte te bestuderen leert men de wetten van de normaliteit kennen.’‘Wederzijdse verhoudingen maken ons tot wat we zijn. De verhoudingen met vrienden en geliefden. Dat zijn zware verhoudingen. Zodra je van iemand houdt ben je ook bang dat hij dood gaat. Je bekommert je om de ander: als iemand ziek is of verdriet heeft, ben je er. Dat vraagt veel van je, en je bent verantwoordelijk voor die verhoudingen. Je morele status als persoon ontleen je aan je wederzijdse verhoudingen. Je kunt falen, bedriegen, in de fout vervallen, kwaad aanrichten. Je kunt een goede vriendin zijn of een slechte. Je gedrag wordt door die ander voortdurend getoetst.’

‘Ik noem dat de economie van de schuld, dat is de wederzijdse verhouding, waarin je schuldig bent aan het bestaan van de ander, waarin je goed of slecht kunt handelen, waarin je direct beoordeeld wordt door je broers en zussen, je vader en moeder, je vrienden. De gevoelens van de fans voor hun idool hebben een irreëel karakter omdat ze niet tot stand komen in een wederzijdse verhouding en dus niet gecontroleerd, bijgestuurd, verdiend worden. Een fan doet nooit een beroep op zijn idool. Die belt nooit op: ik heb 38 graden koorts, maak je kippensoep?’

In onze massamediacultuur zijn we ondergedompeld in eenzijdige verhoudingen, aldus Palmen. ‘Ik ken George Bush en Kofi Anan, maar zij kennen mij niet.’ En dat maakt het onderscheid tussen werkelijkheid en fictie, tussen echt en onecht – ‘toch al zulke heikele termen’- heel complex. ‘Als je George Bush op tv ziet, zie je iemand in een publieke functie, in de rol van president van de Verenigde Staten. Je ziet een personage, niet een persoon. Die correctie moet ik ook voortdurend toepassen.’

 

Palmen staat niet louter negatief tegenover symbolische verhoudingen. Integendeel. In Geheel de Uwe, haar laatste grote roman voert Palmen een actrice, een psychiater, een non en een hoer op: vrouwen die allemaal spélen dat ze volledig samenvallen met het beeld dat ze tijdens het uitoefenen van hun beroep noodzakelijk oproepen. Ze kunnen dit zonder problemen doen omdat ze zich beschermd weten door de specifieke ruimte waarin ze die rol op zich nemen. De actrice op het toneel, de psychiater in de behandelkamer, de non in het klooster en de hoer in de peeskamer. Bij de publieke figuur is de verwarring tussen echt en onecht velen malen groter, omdat deze niet beschermd wordt door een duidelijk omschreven ruimte waarin hij de ‘bekende Nederlander’ is. Hij is overal openbaar. ‘De begrenzingen van de ruimte, de onderlinge afspraken, de economische ruil en de wederzijdse instemming met de symbolische rol in het spel garanderen de helderheid van het onderlinge verkeer […] Er wordt geen echtheid verhandeld maar fictie. Het is deze helderheid die ontbreekt in een cultuur die steeds meer eenzijdige verhoudingen vereist, maar niet langer de begrenzingen biedt waardoor wij een identiteit kunnen vaststellen en de wetten van het genre kunnen doorgronden’, concludeert Palmen in Iets wat niet bloeden kan.De afgebakende ruimte, de economische transactie maken de rollen in dit spel duidelijk. ‘Dat is een onechtheid die ik toejuich. Geheel de Uwe is te lezen als een pleidooi voor de aansteller, de komiek, de nar. Zodra je de deur uitgaat betreed je het domein van “doen alsof”en daar zijn regels voor. Ik houd van die regels. De hele cultus van jezelf zijn, geeft mensen een vrijbrief om chagrijnig op een feestje te mogen komen. Vreselijk. Ik heb liever iemand die doet alsof.’

‘De Amerikanen beheersen het doen alsof als geen ander. Ze omarmen de schijn en vragen bij elk ontmoeting: “How are you doing today?” Het is helemaal niet de bedoeling dat je antwoord geeft op de vraag. Het is een vorm, een spel. Amerikanen vereisen van elkaar dat je, als je van huis gaat, je vriendelijk verhoudt tot de ander, en daarbij horen dit soort – op zich lege – uitingen. Het is veel meer gereguleerd, geregisseerd gedrag, en heel beschermend. Ik houd van zo’n theatrale cultuur.’

Voor het contact tussen schrijver en publiek gelden ook ongeschreven regels. ‘Het is niet de bedoeling dat de mensen bij me aanbellen. Als schrijver lever ik een product aan de gemeenschap. Dat is wat ik te bieden heb. Wel wordt steeds vaker verwacht dat je dat product verkoopt met een persoonlijk imago. Dat je er nog even naast gaat staan. Maar ook voor mensen die geen product te verkopen hebben en louter als zichzelf tentoongesteld worden – zoals bij Big Brother – zijn er steeds meer wegen naar de roem. Zij verkopen letterlijk zichzelf. Tussen hen en het publiek staat geen product dat gekocht wordt. Het wegvallen van het product is een ingrijpende verandering,  want het betekent het wegvallen van een beschutting voor die personen in kwestie, die letterlijk niks te bieden hebben en niet beschermd worden door een talent, een kunde, kunst, een vak.’ Al jaren voor haar eigen roem schreef ze in haar bewerkte doctoraalscriptie Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates dat de mogelijkheid om roem te verwerven met je eigen naam er de oorzaak van is ‘dat de identiteit aangetast kan worden, omdat niemand het woord kan beschermen tegen de betekenissen die het allemaal krijgt, noch zelfstandig zijn eigennaam kan beschutten tegen onzin of  smaad of wat dan ook. Die Palmen waar u het over heeft, daar kan ik niks aan doen’, staat er, met een verwijzing naar Derrida. Inmiddels heeft ze daar ervaring mee. ‘Je imago is het bezit van het publiek. Het geeft een machteloos gevoel want het is iets waarop je geen directe invloed kunt uitoefenen. Door mijn studie naar dit onderwerp was ik in zekere zin gewapend om die machteloosheid te verdragen.’

Het Essay

Connie Palmen schreef speciaal ter gelegenheid van de Maand van de Filosofie 2004 het filosofische essay Iets wat niet bloeden kan; Over moord, roem, echt en onecht. Aan de hand van de moord op beroemdheden als Lennon, Kennedy, Versace en Fortuyn legt ze de drijfveren bloot van fans, fanatici, stalkers en heldendoders. Vanaf 2 april ligt het essay voor € 3,50 in de boekhandel. Op vrijdagmiddag 2 april 2004 zal Palmen in boekhandel Donner in Rotterdam het eerste exemplaar uitreiken en schrijver van het essay voor de Maand 2005 bekendgemaakt worden.