‘Hoe kunnen zo veel mensen op zo’n klein oppervlak samenleven zonder elkaar te vernietigen en dodelijk te haten’. Al in zijn geboorteland stelde de Roemeens emigrant Emil Michel Cioran zich deze vraag, maar des te sterker verbaasde hij zich erover in zijn nieuwe thuisland, Frankrijk. Cioran beschouwde zijn nieuwe land met de oprechte blik van een buitenstaander; hij was ontheemd en zou dat altijd blijven. Na zijn studie filosofie toog Cioran naar Parijs om daar een proefschrift over Nietzsche te gaan schrijven. Dat proefschrift kwam er nooit, maar Parijs zou hij niet meer verlaten. Met zijn essays, maar vooral ook met zijn aforismen maakte Cioran naam in het literaire circuit; die andere emigrant, Beckett, was een van zijn beste vrienden. Die culturele én talige verscheurdheid van de Roemeen in Parijs zal in zijn werk altijd een belangrijke rol blijven spelen en hij zou een blijvende interesse voor volken en hun Werdegang aan de dag blijven leggen.
Westerse slapte
Zijn eerste werken zijn in het Roemeens, maar na enkele jaren stapte Cioran over op het Frans, en ook in die taal was hij zeer productief en bleef zijn fantastische beeldende stijl behouden. Ergens halverwege zijn carrière, in 1960, publiceerde hij Histoire et utopie, een verzameling essays over Europa. Deze bescheiden bundel, nu – zeer fraai – vertaald als Geschiedenis en utopie, is echter niet het brave en schoolse werkje dat de titel doet vermoeden. In zes historisch-psychologische opstellen schrijft de diep sceptische en pessimistische Cioran over rancune, blinde wil, destructie en het grootste gevaar dat Europa bedreigt: de Russen: ‘Rusland heeft nooit genoegen genomen met middelmatige rampen, of ze die nu teweeg heeft gebracht of heeft ondergaan.’
Troosteloos paradijs
De vraag is natuurlijk: wat moeten wij nu met een boek over de Europese politiek uit 1960. De Berlijnse muur moest destijds nog worden gebouwd en is inmiddels al lang weer afgebroken. Toch zijn Ciorans observaties uitermate relevant en actueel. Want hoewel van de angst voor de Russen in West-Europa niets meer te merken is, bestaat meer dan ooit het gevoel dat de westerse democratieën bedreigd worden, zij het niet door Oost-Europa, maar eerder door immigratiestromen, globalisering, de islam desnoods. En Cioran legt met zijn vlijmscherpe kritiek op de westerse samenleving precies de vinger op de zere plek. In het eerste hoofdstuk van Geschiedenis en utopie, een brief aan zijn Roemeense vriend Constantin Noïca, beschrijft Cioran twee soorten maatschappijen, de West- en de Oost-Europese. En hoewel hij voor geen goud naar Roemenië terug wilde, heeft hij ook niet zo’n hoge pet op van de westerse democratie, ‘die maatschappij die zich niet met je bemoeit, die je aan je lot overlaat, je het recht garandeert haar aan te vallen, je ertoe uitnodigt, en je er zelfs in haar luie momenten, wanneer ze niet genoeg energie heeft om van zichzelf te gruwen, toe dwingt. (…) Het verschil tussen de regimes is minder groot dan het lijkt; jullie zijn eenzaam door toedoen van de macht en wij zijn het zonder dwang. Is de kloof tussen de hel en een troosteloos paradijs werkelijk zo diep?’ Het Westen ‘waar wetten niet meer gezag hebben dan een hypothese’ leidt aan een gebrek aan karakter. Wenen vormt volgens Cioran de ‘geografische grens van de westerse verslapping’. Daar begint het Westen, dat zichzelf niet serieus neemt, en uiteindelijk aan zijn eigen zwakheid ten onder zal gaan. ‘Verdraagzaamheid en machteloosheid zijn synoniemen’, stelt Cioran; ziehier de fundamenten van ons ‘vreedzame’ bestaan: middelmatigheid, zwakheid, vermoeidheid. Cioran verheerlijkt overigens nergens het Oost-Europese totalitaire regime, want hij kent de verschrikkingen van de gerealiseerde utopie maar al te goed. Zijn Roemeense vriend Noïca ondervindt die nog aan den lijve als hij enkele jaren de gevangenis ingaat vanwege zijn antwoord op Ciorans brief.
Duidelijk is dat Cioran de utopie – ‘de mengelmoes van kinderlijk rationalisme en geseculariseerde engelachtigheid’, ‘het groteske in rooskleurige vorm’ – evenzeer haat als de onverschilligheid die volgt uit het ontbreken van een utopie. Maar veel wijzer wordt de lezer er verder niet van. In een essaybundel, getiteld Geschiedenis en utopie, verwacht je toch ten minste enkele systematische notities over de geschiedenis, de utopie en het verband daartussen, maar die zijn niet te vinden. De kracht van Ciorans geschriften ligt niet in de pointe, maar in zijn observaties. Ciorans compacte stijl verhindert een duidelijk betoog: hij vuurt kanonskogels af en het resultaat is meeslepend maar behoorlijk kortademig proza.
Onoprechtheid
Een kwart eeuw later, in een interview met de Spaanse filosoof Fernando Savater, doet Cioran iets meer uit de doeken over de titel en zijn betrokkenheid met het onderwerp. ‘Uiteindelijk denk ik dat mijn voorkeur voor geschiedenis me definitief van de utopie verwijderd heeft; want geschiedenis is het tegengif tegen de utopie.’ En weer vijf jaar later voegt hij in een gesprek met Léo Gillet over zijn voorkeur voor geschiedenis toe: ‘Neem willekeurig welke episode uit de geschiedenis, bestudeer deze wat grondiger, en de conclusie die u daaruit kunt trekken is noodzakelijkerwijs een verschrikkelijke. De geschiedenis heeft een loop, maar niet in het minst een zin.’
Ciorans toenemende belangstelling voor geschiedenis houdt verband met de voorkeur die hij geeft aan woorden boven daden, aan het begrijpen van de wereld, veel liever dan haar te veranderen. In het evenwichtigere en veel prettiger leesbare Bestaan als Verleiding (oorspronkelijk 1956, ook onlangs vertaald) schrijft hij: ‘Niets is meer in strijd met onze manier van denken dan de dingen te laten zoals ze zijn, er de essentie van te doorgronden, ze te bekijken zonder ze te willen vervormen.’ Het is geen luiheid die Cioran drijft, hij schrijft met de energie en de onrust die niet van die van een wereldverbeteraar te onderscheiden is. Cioran heeft welhaast een morele reden om niet te willen handelen: hij houdt er zo’n zwartgallig beeld van mens en geschiedenis op na, dat geen enkele handeling betekenis heeft. ‘De mens is een avontuur dat onmogelijk goed kan eindigen’, constateert Cioran, en daaruit volgt… niets. Geen aanbeveling, geen moraal, geen richting, geen handelingsperspectief. Alleen een glimlach. ‘Wat doet u van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat?’ vraagt Cioran zichzelf af in zijn aforisme-klassieker Geboren zijn is ongemak. Antwoord: ‘Ik onderga mezelf.’
Geschiedenis en utopie, door E.M. Cioran, vert. Edu Borger, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam 2002, 164 blz., € 17,95
Bestaan als verleiding, door E.M. Cioran, vert. Maarten van Buuren, Historische Uitgeverij Groningen 2001, 254 blz., € 24,95