Home Het laboratorium van Europa

Het laboratorium van Europa

Door Ralf Bodelier op 13 maart 2013

10-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Ooit was Midden-Europa een veelvolkerenstaat. Zij spatte uiteen in nationale staten. Voor sommigen fungeert de oude Donaumonarchie vandaag  als model voor de Europese Unie. Maar zo’n veelvolkerenstaat is een illusie. In een globaliserende wereld willen mensen méér in plaats van mínder grenzen. Het belang van territoria groeit. In je territorium voel je je thuis, ontvang je gasten en keer je terug na een lange reis. Een filosofisch reisverslag door de nieuwe landen van de Europese Unie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Luna IX ligt in Europa, in het oosten van Slowakije. Maar het kan een vergelijking met de slums van Nairobi of Lusaka makkelijk doorstaan. Luna IX is de beruchte Roma-zigeunerwijk in Kosice, niet ver van de grens met Oekraïne. En wellicht is Luna IX nóg luidruchtiger, dreigender en smeriger dan de Afrikaanse shanty towns. Hoewel gewaarschuwd voor gevaar, diefstal, beroving of erger, fiets ik op een zondagmiddag de achterbuurt binnen.Luna IX is een verzameling betonnen flats in Oost-Europese stijl. Vandaag lijkt iedereen op straat en draait zich om wanneer de eenzame fietser passeert. Bij een speeltuintje stap ik af en kijk. Hoewel tientallen kinderen zich met hun moeders vermaken, is niet één speeltoestel in tact. De zandbak is zwartgeblakerd en ligt vol kapotte bierflessen. Van de schommels en de wip steken alleen nog enkele staketsels omhoog. Geen zitbank bevat dwarsliggers.

 

Een jonge moeder met kinderwagen spreekt me aan. Eerst in het Romanes, dan in het Slowaaks en vervolgens in het Duits. Vriendelijk informeert ze wat me in godsnaam naar Luna IX brengt. ‘Belangstelling’, zeg ik naar waarheid. De vrouw stelt voor een rondleiding te verzorgen. Ze vertelt. ‘Het leven in Luna IX is een hel. Veel te veel criminaliteit en vandalisme. Politie zie je hier niet. Althans niet om ons te helpen. Maar buiten het getto is het allemaal nog erger. De Slowaken mogen ons niet.’Of ik al eens bij de laatste flat ben geweest? Dan zal ik wel begrijpen waarom Luna IX zo vreselijk is. ‘Want de laatste flat is kaos, schrecklich. Kijk, hier ziet het er nog fatsoenlijk uit’. Inderdaad. De eerste appartementen lijken nog op de verwaarloosde flatgebouwen die je standaard in Slowakije aantreft. Op een van de balkons staan de ouders van de jonge vrouw en wuiven. Achter deze flat verandert de situatie dramatisch. Uit het gebouw davert techno op het volume van Dancevalley. Rondom ligt een halve meter stinkend afval. In nog maar weinig ramen zit glas. Tal van appartementen zijn uitgebrand. Hol, zwart en dreunend omcirkelt de flat een grote binnenplaats. Her en der branden vuren. Een vijftal grote afvalcontainers is op zijn kant gegooid, evenals twee half gesloopte auto’s. De ruimte is bezaaid met gebroken glas én een krioelende massa kinderen. Die rennen nu massaal naar mij toe. Het is een polyglotte kinderschaar. ‘Senor, con hablo Espagnol?’, vraagt de een, Ici Francais, roept de ander. Motherfuckers, son of a bitch, meent een vriendelijke snotneus op een driewieler. Twee meisjes met lange vlechten en in gescheurde kleren zeggen ‘goedemiddag meneer’. Zij komen uit Gent, België. Ik overweeg om mijn camera te voorschijn te halen en de jonge mensen tegen de achtergrond van de afvalhopen en uitgebrande flats te fotograferen. Maar ik geneer me en doe het niet. Nog niet.

Gevaar

Rond de 1,4 miljoen Roma wonen in Slowakije, Tsjechië en Hongarije. Drie landen die over enkele maanden bij de Europese Unie horen. Voor deze landen zijn die Roma een probleem. Want de Roma zijn extreem onaangepast. Een groot deel van de bewoners van Luna IX kiepert haar huisvuil zonder meer uit het raam. Een deel breekt haar eigen flats af om het glas, hout en metaal op straat te verkopen. Anderen steken de lege appartementen vervolgens in brand. Niet meer dan twintig procent heeft een baan. De meeste Roma bedelen. Dat is een manier van geld verdienen die veel niet-Roma als bijzonder hinderlijk ervaren. De Roma zijn buitenproportioneel vaak betrokken in de kleine misdaad.Maar Slowakije, Tsjechië en Hongarije zijn ook een probleem voor de Roma. Wie het getto verlaat, loopt gevaar. ‘Overal in Centraal-Europa worden ze op straat bespogen, uitgescholden en op hun gezicht geslagen. In Slowakije wordt jaarlijks een half dozijn Roma gelyncht’. Dat zegt Michael Shafir (59). De in Tel Aviv gepromoveerde politicoloog werkt als Senior Regional Analyst voor de Amerikaanse Radiozender Radio Free Europe. Zijn specialiteit is vreemdelingenhaat in Midden-Europa. Nu zit hij kettingrokend op de bank in zijn met boeken volgestouwde appartement aan de rand van Praag. ‘De haat jegens de Roma groeit alleen nog maar. Centraal-Europa is extreem xenofoob.’ Shafir moet er niet aan denken dat het hier uit de hand loopt. ‘Wij, joden, wij hebben Israël. Wij weten inmiddels waarheen we ons uit de voeten moeten maken. De Roma zijn volledig overgeleverd aan de landen waarin ze wonen. Zij hebben geen exit-route. En dat beseffen ze. Daarom staan de Roma te trappelen om zich in het westen in veiligheid te brengen.’

Zo wordt Luna IX uiteindelijk een probleem voor héél Europa. Want veel van de 1,4 miljoen Roma piekeren er niet over om in Midden-Europa te blijven. Wanneer in mei de grenzen tussen oost en west opengaan, treedt de universele wet van de migratie in werking. Die werd honderd jaar geleden geformuleerd door de joods-Duitse socioloog en latere vluchteling Franz Oppenheimer. ‘Mensen stromen vanuit plekken met een hoge sociale druk, naar plaatsen met een lagere sociale druk. En dat doen ze via de weg van de minste weerstand.’ Van armoede naar rijkdom, van lijfeigenschap naar vrijheid, van discriminatie naar gelijkberechtiging. En wel via de B308 bij Sopron, de E75 bij Bratislava, of de E48 bij Cheb.

 

De Roma uit Luna IX bevestigen dit volmondig. Liever vandaag dan morgen willen ze weg uit Slowakije. Naar Spanje, Frankrijk of de Benelux. ‘Menéér’ zeggen ze. ‘Wanneer ook voor ons de grenzen opengaan, is er in Luna IX geen Roma meer over’. Mijn camera laat ik die middag in de fietstas. De volgende ochtend, bij zonsopgang, als heel Kosice nog slaapt, fiets ik terug naar de wijk. Om alsnog foto’s te nemen. Al was het maar om me ervan  te vergewissen dat het werkelijk zo erg is als ik dacht te zien. En dat is het.

Extreem xenofoob

Centraal-Europa is extreem xenofoob, meent Shafir. En daarin zal niemand hem ongelijk geven. De Roma zijn de laatste omvangrijke groep vreemdelingen die uit dit deel van Europa verdwijnen. Eerder al vertrokken de Turken, de Oostenrijkers, de joden, de Duitsers en de Russen. De geschiedenis van Midden-Europa is een geschiedenis van volksverhuizingen. Zeker tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog was het een komen en gaan van vluchtelingen, krijgsgevangenen, verdrevenen, gezuiverden en terugkeerders. De Tsjechen joegen de Sudeten Duitsers over de grens, de Russen ‘repatrieerden’ miljoenen Polen en dreven tienduizenden Hongaren naar Kazakstan. Aan het einde van de jaren veertig is Centraal Europa ‘een continent van ontwortelden’, zoals de Duitse historicus Karl Schlögel het treffend typeert. Niemand lijkt te blijven, iedereen verkast. Zestien miljoen Midden-Europeanen veranderen van woonplaats tijdens de oorlog. Nog eens dertig miljoen mensen belanden tussen 1944 en 1948 in het volkerencarrousel.Het is in deze periode dat onuitwisbare beelden het collectieve Europese bewustzijn binnen trekken. Beelden van eindeloze rijen mensen, verkleumd, nat, hongerig, vertwijfeld. Hun kinderen aan de hand, hun huisraad op karren. Wanneer de Koude Oorlog even later nieuwe, harde grenzen trekt, komt Midden-Europa tot rust. Tot 1989. Met het verdwijnen van de muur komen de ook volksverhuizingen weer op gang. Plots zijn de oude beelden weer terug. De meest schrijnende komen uit Joegoslavië. Dezelfde modderige landwegen met hun eindeloze processies van ontheemden, vluchtelingen, ontwortelden.

In zijn Die Mitte liegt Ostwärts. Europa im Übergang uit 2002 onderneemt Schlögel een poging niet de gedwongen rust van de jaren zestig, zeventig en tachtig als vanzelfsprekend te zien, maar de doorlopende verplaatsing van individuen, groepen en volkeren. Terecht verplaatst Schlögel zijn verhaal over de migratiestromen in Oost-Europa naar een hoger plan, naar de wereldwijde migratiestromen van de moderne tijd. Want het waren niet alleen 46 miljoen Midden-Europeanen die ooit op drift raakten. Een eeuw eerder vertrokken al veertig miljoen Europeanen naar Amerika. En vandaag schat het World Migration Report 2003 het aantal internationale migranten op 175 miljoen. Eén op de 35 wereldburger is een migrant. En dat aantal zal de komende jaren alleen maar stijgen. Migratie, schrijft Schlögel is ‘geschiedenis is haar meest rudimentaire vorm’. Daarom is migratie ook altijd een kernthema in de mythen die ten grondslag liggen aan elke cultuur. Van de Odyssee tot de Uittocht, van de volksverhuizingen tot de ontdekkingsreizen. En de motor achter de migratiestroom van nu heet globalisering. Want globalisering, dat is voor alles een Runaway World (Anthony Giddens). De ontketening van onoverzienbare mensenmassa’s uit een wereld die steeds minder houvast biedt. Eine Entfesselte Welt. (Ralf Dahrendorf)

En daarmee staat de eeuwige dynamiek van de volksverhuizingen in scherp contrast met die ándere rudimentaire dwang: de behoefte aan een thuis, een natie, een Heimat. Dat is de behoefte om een afgezonderde gemeenschap te vormen waarin iedereen dezelfde taal spreekt, hetzelfde referentiekader heeft, dezelfde geschiedenis deelt, binnen dezelfde grenzen woont. Deze behoefte aan een thuis kan door de migratiestromen worden gefnuikt. Want migratie betekent per definitie het einde van het vertrouwde. Zowel voor degene die uit zijn vertrouwde kring vertrekt, als voor degene die zijn vertrouwde omgeving door de nieuwkomers ziet verstoord. Het verlangen naar Heimat kan ook migratie op gang brengen. Zowel door de terugreis na een verbanning of omzwerving, als door het etnisch zuiveren van ongewenste groepen uit het nationale domein.

Volkerengevangenis

Midden-Europa weet wat migratie en behoefte aan Heimat betekenen. Bijna negentig jaar na de val van de ‘volkerengevangenis’ Oostenrijk-Hongarije, zijn de Tsjechen, Slowaken, Hongaren, Polen, Slovenen, Bosniërs en Kroaten waar ze wilden zijn. Was het aantal minderheden voor 1945 nog 25 procent, inmiddels is dat gezakt tot 10 procent, met uitzondering van Slowakije. Het laat zien dat  hoewel de Donaumonarchie in 1919 uiteen spat in nationale staten vol grote minderheden, al die staten er gaandeweg in slagen het grootste gedeelte van hun ‘ordeverstoorders’ te verbannen, uit te wijzen en te deporteren. De ontdekking van het eigene kan immers niet zonder de verdrijving van het andere. Inmiddels heeft, net als in West-Europa, vrijwel ieder volk in Midden Europa een eigen dak boven het nationale hoofd. Ieder ademt zijn eigen lucht. Wanneer komende jaren ook de Roma vertrekken, is de etnische herverkaveling vrijwel compleet.Dát Midden-Europa tot een groot aantal nationale staten zou versplinteren was te verwachten, schrijft de in Bohemen opgegroeide filosoof Ernest Gellner in zijn postuum verschenen Language and Solitude uit 1998. Want nationalisme, dat wil zeggen het verlangen om een politiek en een etnisch territorium samen te laten vallen, hoort bij een moderniserende samenleving. De bewoners van zo’n samenleving wensen, anders dan de boeren en ambachtslieden uit de late Middeleeuwen, geen eigendom meer te zijn van God of het koningshuis. Evenmin wensen ze op te gaan in een stedelijke, liberale en open samenleving. Want dat is een wereld zonder wortels en vaste bindingen.

Daarom scheppen ze iets nieuws, iets dat eerder nog niet bestond: de nationale cultuur. In het Habsburgse rijk leidde de opkomst van de etnische identiteit tot een strijd tussen de nationalisten enerzijds en het centrum anderzijds. In dat centrum bevond zich niet alleen de oude keizer Franz Joseph maar ook de woordvoerders van de liberale, open samenleving. Dat was zowel de culturele bohème, als de economische elite en de wetenschappelijke voorhoede. In één woord: naast de keizer stonden de joden. En met de keizer waren zij gedoemd te verdwijnen.

Hoe evident de opkomst van de nationale staten wellicht ook was, vandaag stemt de ondergang van de Donaumonarchie velen nog weemoedig. ‘Intelligente melancholici’ zoals de Belgisch-Nederlandse schrijver Benno Barnard treuren negentig jaar na dato nog om het verval van het rijk van keizer Franz Joseph. Om een monarch die zijn onderdanen met ‘mijn volkeren’ aansprak en het volkslied in meerdere talen liet zingen. Barnard koestert naar eigen zeggen de ‘extreme opvatting dat de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie de ideaalst haalbare samenleving was’. Een pluriforme monarchie, een multicultureel imperium, waar talloze minderheden vreedzaam samen leefden. Waarin de keizer etnisch neutraal was, waarin onderwijs van het Jiddisch tot het Oekraïens werd verstrekt. Een rijk waaraan Joseph Roth een prachtig oeuvre weidde, en dat Stefan Zweig ten voorbeeld zou stellen aan héél Europa.

 

In zijn adembenemend mooie Huizinga-lezing uit 2002, Tegen de draad van de tijd, met als ondertitel De ware aard van Europa beschrijft Barnard de oude Donaumonarchie als een groot huis met veel deuren en veel kamers. Een huis waarin veel soorten mensen wonen en waarin iedereen door elkaar heen praat. Aan dit rijk nu, zegt Barnard, zou de Europese Unie een voorbeeld mogen nemen. Op dit moment oriënteert die Unie zich volgens Barnard echter niet aan Habsburg, maar aan Frankrijk. Wat haar voor ogen staat is een Europese woonkazerne met afgeschotte hokjes waarin telkens één soort mensen woont die men bovendien op technocratische wijze denkt aan te sturen. Blijkbaar moet het toekomstige Europa geen expressionistisch schilderij worden waarin alle kleuren dooreen vloeien à la Pollock, maar een abstract vlakkenspel vol keurig verkavelde eenheden à la Mondriaan.Deze uniformeringsdrang hoort volgens Barnard echter niet bij het ware Europa. De essentie van het ware Europa is dat we níet op elkaar lijken. Dat we zelfs niet op elkaar moeten wíllen lijken. Het ware Europa is pluriform, veeltalig, rommelig. Niet door technocratisch bestuur wordt het gedreven maar door een humanistisch-joodse ethiek. Want het waren jóden die de beste tradities van het katholieke Habsburgse Rijk vertolkten. Joseph Roth en Stefan Zweig, Franz Kafka en Sigmund Freud, Karl Popper en Albert Einstein, Karl Kraus en Gustav Mahler. Geen orthodoxe Godgelovigen, maar voltrekkers van de cultus van het woord, bewaarders van de herinnering en praktiseerders van de talmoedische gedachte dat wie één mensenleven redt de hele mensheid redt.

Jedwabne

Kafka, Freud, Einstein. Barnard wijst er terecht op: ooit was Midden-Europa ook het jóódse Europa. Joden woonden hier al sinds de elfde eeuw. In de steden en de shtetll op het platteland. Onder meer in de Poolse provincie Podlaskie, tegen de grens met Wit-Rusland.Podlaskie, dat zijn bossen, ooievaars langs de weg, paarden die met hun staarten naar vliegen slaan. In de dorpen en stadjes zitten de mensen voor hun huizen. Verweerde koppen, sleetse kleren. Het is donderdag 19 juni en het katholieke Polen viert Corpus Christi, het feest van de Heilige Hostie. Voor de kerken staan tafels met broden, afgedekt met doek, geborduurd en gesteven. In Jedwabne trekt de processie en heel Jedwabne trekt mee. Ik zit op een bankje bij de kerk en kijk toe. Argwanend, soms onverholen vijandig, loeren de zingende en biddende dorpelingen naar mij. Voor die argwaan hebben ze zo hun redenen. Want de laatste keer dat een vreemdeling in Jedwabne rondhing is hen slecht bevallen. Dat was de Amerikaans-Poolse historicus Jan Tomasz Gross. En die publiceerde drie jaar geleden zijn boek Sasiedzi ‘Buren’. Daarin onthulde hij dat de katholieke inwoners van Jedwabne op 10 juli 1941 al hun 1500 joodse buren vermoordden.

Daarbij leek de bevolking van Jedwabne gedreven door een sadistisch plezier in het vernederen, kwellen en doden van hun slachtoffers. De dorpelingen dwongen zwaar gewonde rabbijnen om te zingen en dansen. Ze spietsten kleine kinderen aan hooivorken en gooiden hen in het vuur. De beeldschone Gitele Nadolny, de jongste dochter van de cheiderleraar, de man die iedereen in Jedwabne had leren lezen en schrijven, werd verkracht en onthoofd, waarna de daders op de markt met haar hoofd voetbalden. Volgens Gross deed de helft van alle volwassen mannen van Jedwabne aan de pogrom mee. De dorpsarts onthield zich van medische hulp aan de gewonden en stervenden. De dorpspastoor weigerde zijn parochianen tot de orde te roepen. De plek waar de meeste joden van Jedwabne stierven, ligt even buiten het dorp. Daar stond ooit de schuur van Bronislaw Sleszynki. Aan de het einde van de dag joegen de dorpelingen bijna duizend mensen in de schuur om die vervolgens in brand te steken.

Even verderop trekken nu de kinderen en kleinkinderen van de moordenaars in processie door het dorp. Niet meer dan zeven inwoners van Jedwabne werden na de oorlog tot gevangenisstraffen veroordeeld. De rest hernam zijn leven, velen in de lastige wetenschap dat ze woonden in joodse huizen en sliepen in joodse bedden. En wie die wetenschap al niet bezat, bezit haar nu, sinds het boek van Jan Tomasz Gross. Een wetenschap die bovendien wakker blijft door onuitgenodigde vreemdelingen op een bankje in het park.

 

De Corpus Christi-processie is ten einde. Op de warme wind drijven de laatste tonen van het Te Deum voorbij. Ik sta bij het in juli 2001 onthulde monument voor de vermoorde joden van Jedwabne. De contouren van de afgebrande schuur zijn vervangen door een lage muur. Tegen de achterwand een steen, met daarin een verkoold stuk hout. Voor de steen een geblakerde Davidster en een wapperende Israëlische vlag. Een auto hobbelt over de landweg. Een oude man stapt uit, samen met zijn dochter. Hij bestudeert het terrein, loopt naar de steen, leest de inscriptie. Hij is van Warschau op weg naar zijn vakantiebestemming in Mazurië. Hij wil het monument waarover zoveel te doen is wel eens zien. ‘Ik heb het boek van Gross gelezen’, zegt hij. ‘Vréselijk wat hier gebeurde. Toch moeten we de haat van de mensen uit Jedwabne begrijpen. Het was geen antisemitisme dat hen dreef. Het was wraak. Op de communisten, want veel joden waren communisten. Dat zou Gross ook moeten weten.’

Strzembosz

Geen jodenhaat, maar vergelding. Het verweer van de oude man is belangrijk. Want dat is ook het Poolse antwoord op Gross, onder meer van Tomasz Strzembosz, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Lublin. De these van Strzembosz is een indringende illustratie hoe het opkomende nationalisme korte metten maakt met outsiders die het nieuwe ideaal niet kunnen of wensen te onderschrijven.In zijn essay The ignored collaboration uit 2001 schetst de historicus hoe de Sovjet-Unie tussen herfst 1939 en juni 1941 dit deel van Polen bezette. En dat deze twintig maanden voor de etnisch Poolse bevolking niet minder dramatisch uitpakten dan de daaropvolgende bezetting door de nazi’s. Voor de joden was dat echter anders, schrijft Strzembosz. Want zij kozen in meerderheid vóór de Sovjet-bezetters en dus tégen de Polen. Volgens Strzembosz ontstonden binnen enkele weken talrijke en voornamelijk door joden bevolkte pro-communistische gevechtstroepen. In dienst van het Rode Leger namen zij steden in, arresteerden én executeerden Poolse ambtenaren en vielen bovendien eenheden van het Poolse leger aan. Ze verraadden anti-Russische arbeiders en boeren, die vervolgens door de communisten werden gedeporteerd naar de Siberische taiga’s. Dat alles wekte bij de Polen een immense haat tegen hun joodse buren. Strzembosz citeert een inwoner van Jedwabne: ‘Ik herinner me de deportaties van Polen naar Siberië. Op elke wagen zat een jood met een geweer. Moeders, vrouwen, kinderen knielden voor hen neer en smeekten om genade. De laatste keer dat dit gebeurde was op 20 juni 1941.’ Drie weken later, op 10 juli 1941 zijn de Sovjets op de vlucht en de nazi’s heer en meester in de regio. Dan neemt Jedwabne wraak.

Waarschijnlijk zal het zo zijn gegaan. Al doet de verklaring van Strzembosz niets af aan theorieën die de moordpartij verklaren vanuit de antisemitisch traditie in het katholieke Polen of aan Gross’ verbijstering dat doorsnee burgers zich op zo’n wrede manier van hun buren ontdeden. Noch aan de hartstochtelijke veroordeling door de cultuurcriticus George Steiner. Deze wees er onlangs in de Frankfurter Allgemeine nog eens op dat de bron van alle kwaad ligt bij de doorsneemens, de massamens met zijn paniekerige angst voor alles dat afwijkt van zijn dagelijkse levensaard. Apartheid’, schrijft Steiner, de ‘wens om alleen onder de zijnen willen leven, is een walgelijke, maar helaas organische inertie van de ziel.’

Dat is waar. De organische traagheid van de ziel ís walgelijk. Vanzelfsprekend hebben Steiner en Barnard het gelijk aan hun kant. De waarheid is natuurlijk dat de mensheid niet in zuiver afgebakende groepen over de aardbol te verdelen valt. Dat kon al nooit en dat zal in een tijd van globalisering nog minder mogelijk zijn.

 

En toch doen de architecten van de Europese Unie er goed aan niet naar George Steiner of Benno Barnard te luisteren wanneer deze pleiten voor een Europa als een veelvolkerenstaat. Voor een Europa van vijftig talen, zonder grenzen, zonder centraal gezag. Een Europa bovendien, waar de mensen niet op elkaar lijken en zelfs niet op elkaar willen lijken. Zeker, de moraal van Barnard is hoog en zijn joods-humanistische insteek evident. Net als die van George Steiner, wanneer deze verdedigt dat mensen nooit geworteld kúnnen en mógen zijn. ‘Bomen hebben wortels, homo sapiens  wat ’n trotse titel- heeft benen,’  En, een beetje dreigend tegen de denkers van de verworteling: ‘Ook voor jou, zo trots op je bloed en je bodem, ook voor jou kunnen de sterren ooit geel worden.’

Razernij

Barnard en Steiner hebben gelijk, maar de realiteit is niet langer die van een veelvolkerenstaat zoals hen voor ogen staat. De bewoners van Corsica, Quebec, Slowakije of Baskenland nemen het verlies van welvaart, invloed, vrijheid voor lief, als ze maar onafhankelijk kunnen worden van Frankrijk, Canada, Tsjechië of Spanje. De Poolse burgers van Podlaskie vermoordden hun buren omdat ze alleen zó tot een veilige want homogene samenleving dachten te komen. Het was geen toeval dat nét de Midden-Europese veelvolkerenstaat door de satiricus Karl Kraus in zijn toneelstuk Die Letzten Tage der Menschheit al omschreven werd als ‘een laboratorium voor de wereldondergang’.’Mensen, dat blijkt, willen onder elkaar zijn, want alleen daar voelen ze zich zeker in een grenzenloze wereld vol bedreigingen’, schrijft Ralf Dahrendorf in zijn onlangs verschenen boek Auf der suche nach einer neuen Ordnung. En dat blijkt niet alleen in Luna IX of in Jedwabne. Dat blijkt niet alleen uit de gebeurtenissen op internationaal vlak. Dat lees je ook af uit de ontwikkelingen binnen de multiculturele samenlevingen, meent Dahrendorf. Hoe multicultureel de grootsteedse elite van Berlijn of Londen ook zegt te zijn, ze zorgen er wel voor dat hun kinderen op een blanke school zitten en weten precies waar de West-Indiërs, Pakistani en Chinezen wonen.
Nee, het nieuwe Europa kan beter luisteren naar Michael Shafir wanneer deze in Praag uitlegt dat hij als jood inmiddels weet waarheen hij zich uit de voeten kan maken. Het was het ontbreken van een grens om de joodse wereld van Europa die haar zo kwetsbaar maakte voor de razernij van haar buren. Vandaag lopen de Roma nog steeds gevaar omdat er voor hen geen Israël is, geen grens die hen van hun Midden-Europese buren afbakent. Een territorium waarin ook zij thuis kunnen zijn.

Wanneer we iets uit de geschiedenis van de Europese twintigste eeuw kunnen leren is het dit. Nationale grenzen zijn noodzakelijk. Grenzen scheppen ruimte om in te leven. Grenzen scheppen een territorium om je veilig in te voelen en om verantwoordelijk voor te zijn. Een territorium om uit te vertrekken, de wereld te verkennen en weer in terug te keren. Om gasten in te ontvangen en ongenode gasten uit te weg te houden. Dat inzicht beschrijft ook Claudio Magris in zijn boek Utopia e disincanto uit 1999. ‘Grenzen’, meent Magris, ‘hebben met onzekerheid en een behoefte aan zekerheid van doen.’ ‘De grens is een noodzaak, want zonder grens, oftewel zonder onderscheid is er geen identiteit, is er geen vorm, geen individualiteit en zelfs geen werkelijke existentie’. ‘Een wereld zonder grenzen (…) zou de verschrikkelijke wereld zijn van het ‘alles mag’ (…) een wereld die blootstaat aan elke vorm van geweld en onderdrukking.’

De kosmopolitische droom van Barnard is geen alternatief voor een globaliserende wereld. Het alternatief, dat zijn grenzen die je makkelijk kunt overschrijden. Want hoe noodzakelijk ze ook zijn, grenzen moeten geen gordijnen van ijzer worden. Grenzen zijn, net als identiteiten, altijd betrekkelijk en provisorisch. In plaats van het opheffen van nationale identiteiten en het wegstrepen van grenzen doet de Europese Unie er beter aan de bestaande identiteiten te koesteren en hun grenzen te respecteren. Ja, wellicht zal er in Europa zelfs nog eens een grens bij moeten komen. Een grens ter bescherming van de Roma.


Ralf Bodelier is journalist. Hij werkt onder meer voor Filosofie Magazine, Vrij Nederland en de Volkskrant. Bodelier publiceerde funeraire reisgidsen over beroemde Parijse en Weense kerkhoven, de essaybundel ‘Ordeverstoringen’ over kunst na Auschwitz  en in 2001 de reisroman ‘Atheïst in Afrika’.