Ik hoorde het mezelf laatst zeggen, volgens mij tijdens een ruzie met mijn vriend. ‘Het kan toch niet zo zijn dat jij <verwijt>, en dat ik dan <excuus> en dat we dan vervolgens <rampzalige maar onwaarschijnlijke uitkomst>?!’
Naderhand realiseerde ik me dat ik dat beginnetje vaker gebruik: ‘Het kan toch niet zo zijn dat…’ Alleen: hetgeen ik uitspreek ná dat beginnetje is altijd precies wél aan de hand. Zoals dat gaat met dat soort dingen: als je het eenmaal opmerkt, kun je het niet meer niet opmerken.
De afgelopen weken kwam ik het dan ook regelmatig tegen: ‘Het kan toch niet zo zijn dat we gebrek aan motivatie wegzetten als gezeur?’, ‘Het kan toch niet zo zijn dat ik drie keer moet bellen voor één simpele afspraak?’, ‘Het kan toch niet zo zijn dat vrouwen minder verdienen voor hetzelfde werk?’
Waarom blijven we vasthouden aan dit zinnetje als we weten dat het juist wél zo is? Als iemand dit uitspreekt weet je één ding zeker: het is wél het geval, de uitspreker zou alleen willen van niet. Wat doen we precies met dit zinnetje? Wat zit eronder? Is het misschien dat je weet dat dit de realiteit is, maar dat je weigert dat te accepteren? Of nog fundamenteler: dat iets niet in je wereldbeeld past, en het daarom dus niet waar mág zijn?
We blijven het zeggen, dit zinnetje dat meer over onszelf verraadt dan over de situatie die we ermee proberen te bezweren. Want is dat niet precies wat we doen – bezweren in plaats van accepteren?