Femke Halsema verklaarde ‘links liberaal’ te zijn, en prompt viel men over haar heen. Liberalisme, vrijheid – dat is toch VVD? Nee dus, zegt de fractievoorzitter van GroenLinks, tevens criminoloog: ‘Rechtse denkers maken van vrijheid een modewoord, maar treden haar met voeten.’ Plus: breng met poëzie de politiek dichter bij de burger.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het zal je maar gebeuren: je neemt als aanvoerder van een linkse oppositiepartij het woord ‘vrijheid’ in de mond, en prompt heet het dat je ‘kiest voor het liberalisme’ of zelfs ‘een ruk naar rechts’ maakt. Het overkwam Femke Halsema. Onlangs verscheen het boek Vrijheid als ideaal, onder redactie van Bart Snels, waarin een aantal linkse denkers – onder wie de GroenLinks-fractievoorzitter – reflecteren op het begrip ‘vrijheid’. Diverse commentatoren signaleerden direct een toenadering van GroenLinks tot het gedachtegoed van de VVD.
Opgewekt en strijdlustig kiest Halsema de tegenaanval, onder meer door zich in ingezonden artikelen preciezer uit te drukken. De voormalige wetenschapper – zij studeerde rechtssociologie en criminologie en werkte bij de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA – zegt haar eigen taal te kiezen, en durft best impopulair te zijn. Maar, zo zegt ze, dergelijke door de media aangewakkerde veenbrandjes vindt zij wel vermoeiend en frustrerend. Zij wijt het aan de ‘benauwde’ definitie van liberalisme die in Nederland wordt gehanteerd.
Halsema: ‘Als ik mezelf ergens zou moeten plaatsen, zou dat in de traditie zijn van de Angelsaksische liberals. Die zijn van oudsher heel links, nog linkser dan de democraten. Maar in Nederland verwijst het begrip alleen naar economische vrijheid, naar het rechtse marktdenken. In de Angelsaksische traditie is het helemaal niet zo strikt aan de vrije markt gekoppeld, maar juist aan culturele vrijheden. Aan wat Isaiah Berlin en John Rawls positieve vrijheid noemen. In de media kan men er niet mee uit de voeten, en dat vind ik een tekortkoming in de politiek-filosofische discussie in Nederland. Het ideologisch debat is flinterdun geworden.’
Positieve vrijheid definieert Halsema als het scheppen van gelijke kansen op individuele vrijheid door emancipatie, onderwijs en arbeid. Vrijheid betekent bij haar dus nadrukkelijk iets anders dan bij rechtse politici die het vooral negatief uitleggen, als het recht om niet belemmerd te worden door bemoeizucht van de overheid. De huidige politieke strijd om het zo meerduidige begrip vrijheid, die in het boek van Snels gesignaleerd wordt, ziet zij daarom als meer dan een ordinaire electorale strijd.
‘Er zullen electoraal zelfs best risico’s aan zitten om me zo te positioneren. Maar ik vind dat er een heel grote urgentie is om vrijheid centraal te stellen. Rechtse denkers en politici maken van vrijheid een modewoord, maar treden die vrijheid tegelijkertijd met voeten. Een mooi voorbeeld: Ayaan Hirsi Ali heeft het in iedere tweede zin over de vrijheid van moslimvrouwen, maar tegelijkertijd wil ze vrouwen met hoofddoek de toegang tot de arbeidsmarkt ontzeggen. Dan maak je vrouwen zo onvrij. Als je echt vindt dat moslimmeisjes vrij zijn, moet je respecteren dat zij een keuze kunnen maken die haaks staat op jouw eigen politieke opvatting over vrijheid. Je hebt hun autonomie en medezeggenschap te respecteren.’
De vrijheid om anders te zijn, een klassiek grondrecht, is in het gedrang, stelt Halsema. ‘Dan gaat het om het assimilatiebeleid richting migranten, die niet alleen de taal moeten leren, maar ook het volkslied moeten kunnen zingen en van laffe blokjes kaas moeten gaan houden. En dus niet meer het recht hebben om bepaalde culturele tradities in ere te houden. Daarmee is ook de tolerantie in verdrukking geraakt. Van migranten en allochtonen worden essentiële burgerlijke vrijheden afgepakt. Vrijheid is daarom terecht gekomen in het linkse domein. Dus vind ik dat links de barricade op moet om de vrijheid te verdedigen.’
Collectieve verantwoordelijkheid
Staat dat individuele vrijheidsideaal niet haaks op andere linkse speerpunten, zoals milieu of cultuur, zaken die kortom een collectieve verantwoordelijkheid veronderstellen? Halsema denkt van niet, al erkent ze dat vrijheid grenzen heeft. ‘Het is de verantwoordelijkheid van de overheid te zorgen dat mensen vrij kunnen zijn. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij mensen om hun vrijheid ten goede aan te wenden.’
Vrijheid en verantwoordelijkheid staan niet op gespannen voet zolang de overheid die beide zaken faciliteert zonder te moraliseren, meent Halsema. ‘Moraliseren maakt mensen onvrij. Je kunt met geheven vinger zeggen: u gedraagt zich slecht als u met een SUV rondrijdt of uw afval niet scheidt. Je kunt ook voorwaarden scheppen voor moreel gedrag. Bijvoorbeeld door het belastingstelsel diepgaand te vergroenen. Daarmee creëer je een sanctie voor milieuonvriendelijk gedrag en een beloning voor milieuvriendelijk gedrag. Zonder te zeggen dat men niet milieuonvriendelijk mág zijn, want dat zou de vrijheid beperken. Economische prikkels hebben, veronderstel ik, ook een moraliserende kracht.’
Vrijheid kan niet zonder die morele dimensie. In haar nawoord bij het boek Vrijheid als ideaal citeert Halsema instemmend de bijdrage van Pieter Hilhorst aan datzelfde boek, waarin gesteld wordt dat vrijheid pas betekenis krijgt wanneer linkse politici de achterliggende opvatting over ‘het goede leven’ expliciteren. Wat betekent dat schijnbaar vage begrip voor haar? ‘De ontspannen samenleving’, reageert zij stellig. ‘Waarin werk niet zaligmakend is. Arbeid is voor de ontwikkeling van mensen heel belangrijk. Ik ontleen er zelf ook veel zin en betekenis aan. Maar het is niet het enige dat telt. Ook vrije tijd is belangrijk, de zorg voor anderen, de mate waarin het je mogelijk wordt gemaakt om te zorgen voor anderen. En de mogelijkheid om af en toe zonder anderen te zijn. Om alleen te zijn.’
Behalve deze sociale ontspanning behoort volgens Halsema ook kansengelijkheid tot het goede leven. Onderwijs is daarbij de sleutel, stelt zij, en verwijst daarbij naar de ervaringen die vmbo-docent Kees Beekmans in De Groene Amsterdammer heeft beschreven. ‘Ik heb daar thuis gewoon om zitten janken. Zijn leerlingen konden slecht mee, beheersten de taal slecht. Door allerlei onderwijsvernieuwingen zat hij drie jaar lang met die jongeren in een leeg theorielokaal, terwijl ze praktijkonderwijs nodig hebben, simpelweg moeten leren een kast of stoel te maken. Maar er was niks. Geen perspectief, geen zelfrespect. Hij is er uiteindelijk mee gestopt. Dan missen wij als politiek en samenleving de boot. Dit is diep beschamend.’ Een derde element van het goede leven is volgens Halsema democratische participatie, waarover haar morele verontwaardiging niet minder groot is. ‘Dat migranten die nog geen Nederlands paspoort hebben, geen kiesrecht hebben, is een grove schande. Over geen onderwerp is zo veel gepraat in de politiek. Maar de mensen om wie het gaat, mogen er niet over meepraten.’
Haar ideeën over het goede leven en vrijheid zou zij niet in een kader van rechten en plichten willen plaatsen, maar van deugden. ‘Plichten zijn heel populair: men geeft geen recht meer zonder er een plicht bij te doen, terwijl ik vind dat mensen sommige rechten hebben zonder dat daar een plicht tegenover staat. Bijvoorbeeld democratische participatie, maar ook het recht op bescherming tegen onderdrukking en vernedering. Ik zal nooit zeggen dat tegenover stemrecht ook een plicht staat om te stemmen. Maar ik spreek mensen wel aan op hun burgerdeugd, om gebruik te maken van de democratische mogelijkheden die ze hebben, omdat daar ook het voortbestaan van de democratie in vervat is.’
Wat haar critici ook beweren, haar ‘liberalisme’ – om verwarring te voorkomen heeft ze het zelf liever over ‘vrijzinnigheid’ – is zeker niet wars van overheidsbemoeienis. Sterker nog: politici moeten niet alleen voorwaarden scheppen voor vrijheid, maar ook het goede voorbeeld geven. ‘Ik maak me zorgen om de huidige politiek, omdat veel politici zich niet alleen losmaken uit de staatsrechtelijke tradities waarin ze staan, maar ook uit de culturele traditie.’ De politicus maakt in Halsema’s opvatting deel uit van de culturele elite – ‘niet de kunstelite, maar in bredere zin; door je gebruik van taal, je deelname aan het publieke debat’. Zij probeert daar zelf ook naar te leven, onder meer door haar liefde voor literatuur en poëzie door te laten klinken in haar politieke optreden. Al in haar ‘maiden speech’ in de Tweede Kamer haalde zij Komrij aan om tegen verhoging van de strafmaat te pleiten. Nog onlangs voorzag zij op haar weblog de politieke manoeuvres van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot van vilein commentaar door hem op een gedicht van Ivo de Wijs te trakteren: ‘Het leven is mooi en het leven is fijn/ De wereld een lustoord van vrede/ En liefde is trouw, zoals liefde moet zijn/ En ik ben de koning van Zweden.’
Gegniffel
‘Ik gebruik andermans kunst om te zeggen waar ik zelf veel meer woorden voor nodig heb. Zo’n klein beeld zegt veel beter wat ik in lappen tekst zou verwoorden.’ In de Kamer ontlokken dergelijke literaire citaten hooguit wat gegniffel, vertelt Halsema, en op haar weblog werd zelfs ronduit zuur gereageerd, met als teneur dat politici zich niet van zulke flauwe stijlfiguurtjes moeten bedienen. Kortom: de verbinding tussen politiek en cultuur wordt maar amper serieus genomen. ‘Dat is een miskenning van het feit dat je in een culturele traditie staat, waar ook de literatuur bij hoort’, reageert Halsema fel. ‘Ik vind dat je ervoor moet zorgen dat die tradities ook doorleven, ook in het publieke debat. Dat is vrij impopulair in een politieke omgeving waarin de taal zo simplistisch en plat mogelijk moet zijn. Ik vind dat armoede. Uiteindelijk is politiek niets meer of minder dan taal. Taal is je instrument. Je daadkracht, je overtuigingskracht, maar ook je verleidingskracht, schuilt in de wijze waarop je de taal gebruikt.’
‘Het is ook mijn poging’, zegt ze met een ironische glimlach, ‘om politiek dichter bij de burgers te brengen. Ik denk dat je dat helemaal niet doet door in koffiehuizen de grootste schreeuwlelijk na te praten, maar door iets van je ideeën, je emoties, datgene waarvan je houdt zichtbaar te maken. Linkse politiek is voor mij ook altijd verbeelding geweest. Eén van de mooiste politieke gedichten die ik ken is Iemand stelt een vraag van Remco Campert. Dat vind ik een mooi beeld. Iemand stelt een vraag – daar begint verzet, daar begint politiek. Daarin schuilt het besef dat politiek en poëzie misschien dezelfde oorsprong hebben, namelijk die van het vrije woord. Dat houdt in dat je kunt zeggen wat je denkt en probeert dat zo welluidend mogelijk te doen.’