Home Hans Achterhuis: Ik had natuurlijk moeten ingrijpen

Hans Achterhuis: Ik had natuurlijk moeten ingrijpen

Door Anton de Wit op 21 september 2009

08-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoof Hans Achterhuis was er getuige van dat een mannelijke student seksueel getinte opmerkingen maakte tegen een vrouwelijke student. Hij zat daar als docent bij, dus ‘het was bij uitstek mijn verantwoordelijkheid om direct op te treden. Maar ik was te verbouwereerd.’ Achterhuis ging op zoek naar een manier om met vechtpartijen en ander geweld om te gaan.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Zonder omhaal van woorden geeft filosoof Hans Achterhuis het toe: ‘Ik ben tamelijk schijterig.’ Luidruchtige bellers in de stiltecoupé van de trein? Achterhuis zal zelf ergens anders gaan zitten, bekent hij. Een vechtpartij op straat? Geen haar op zijn hoofd die eraan denkt tussenbeide te komen. ‘Natuurlijk kan het in zo’n geval ook gewoon gevaarlijk zijn om in te grijpen. We hebben de laatste jaren iets te veel berichten gehoord over mensen die dat deden en zelf in elkaar geslagen werden, of zelfs vermoord. Die angst zit er diep in – bij mijzelf, en ik denk bij veel mensen.’
Ingrijpen of niet ingrijpen? Dat is keer op keer weer de vraag. We komen allemaal wel eens situaties tegen die om onze betrokkenheid vragen, zelfs al zijn we niet direct betrokken. Soms zijn die situaties nog tamelijk onschuldig. Je hoort twee collega’s roddelen over een derde collega. Zeg je er iets van? Of die beller in de stiltecoupé – wijs je hem terecht of vind je het de moeite van de mogelijke redetwist niet waard? Maar hoe zit het dan met ernstiger situaties? Een vechtpartij, overlast van jongeren op straat? En, om een nog moeilijker voorbeeld te noemen: wanneer trek je aan de bel wanneer je ziet dat een kind in de buurt wel erg vaak blauwe plekken heeft?
Ondanks zijn toegegeven angst, is Achterhuis stellig over dergelijke situaties: wij mogen niet de andere kant op kijken. Nooit. We zouden eigenlijk al vrij snel moeten ingrijpen. ‘We hebben een morele plicht om iets te doen. In de publieke ruimte zijn het weliswaar op de eerste plaats gezagsdragers die moeten optreden, maar dat kan ook niet werken wanneer wij allemaal maar gewoon doorlopen. Angst ontslaat ons niet van de plicht om iets te doen. Dat ik in dit soort situaties zelf ook niet optreed, daar voel ik me niet goed over.’

Vanwaar toch die merkwaardige kloof tussen Achterhuis’ theoretische stelligheid en zijn praktische aarzeling? Vorig jaar nog publiceerde hij een lijvige studie waarin hij met grote scherpzinnigheid allerlei theorieën ontvouwde over de aard en dynamiek van geweld. Dit boek, Met alle geweld, werd begin dit jaar bekroond met de Socrates Wisselbeker voor het beste Nederlandstalige filosofisch boek. Een glasheldere actualiteitsanalyse met filosofische diepgang, noemde de jury het. Maar alle glasheldere theorieën en filosofische inzichten kunnen niet verhinderen dat Achterhuis, zodra hij zelf als omstander geconfronteerd wordt met allerlei vormen van geweld, met zijn mond vol tanden staat. ‘Theoretiseren is één ding’, zegt hij, ‘maar de stap naar de praktijk is nog niet zo makkelijk te maken.’
En het ontbreekt hem zelfs aan een sluitende theorie over waarom hij niet ingrijpt, moet hij toegeven. Natuurlijk, de al genoemde angst speelt een belangrijke rol. Om de doodeenvoudige reden van lijfsbehoud blijven mensen vaak passief wanneer zij zich eigenlijk moreel verplicht voelen om in te grijpen. Maar angst kan niet het enige zijn. Aarzelend en voorzichtig formulerend, vertelt hij over een situatie waarin hij ook niet ingreep zonder dat er angst in het spel was. Het gebeurde tijdens een cursus die hij gaf. Tijdens een groepsgesprek maakte een mannelijke deelnemer seksueel getinte opmerkingen tegen een vrouwelijke deelnemer, die zich daar erg door geïntimideerd voelde.
‘Ik zat daar als docent bij, dus het was bij uitstek mijn verantwoordelijkheid om direct op te treden, om te zeggen dat dit niet door de beugel kon. Maar ik was te verbouwereerd, zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Ik deed niets. Althans, niet meteen. Pas achteraf heb ik de – ook nog vrij indirecte – opmerking gemaakt dat mannen vaak niet doorhebben hoe vreselijk agressief dergelijke seksuele toespelingen kunnen overkomen op een vrouw. Maar ik had natuurlijk veel anders, veel kordater moeten optreden.’

Bystander effect
Het was hier geen angst voor de mannelijke deelnemer die hem ervan weerhield in te grijpen. Voor hemzelf was de situatie allerminst bedreigend. Waarom greep hij dan toch niet in? Achterhuis houdt het op een eigenaardigheid in zijn eigen persoonlijkheid: ‘Ik reageer nu eenmaal erg secundair.’
Volgens wetenschappers is niet-ingrijpen overigens een algemeen menselijk houding, die maar weinig met angst of persoonlijkheid te maken heeft. Het bystander effect, ofwel het ‘omstanderseffect’, heet dit verschijnsel in de sociale psychologie. Het is vooral in Amerika uitgebreid bestudeerd, na een roemruchte moordzaak in New York in 1964, waarbij 38 mensen domweg toekeken hoe een jonge vrouw werd vermoord door een psychopaat.
Logischerwijs kregen die 38 passieve omstanders de wind van voren in de publieke opinie, maar tal van experimenten die volgden op het voorval toonden aan dat wij vooral niet te snel moeten denken dat wijzelf ook maar een haar beter zijn. Een duidelijk en hoogst ironisch voorbeeld was een onderzoek waarbij een aantal studenten aan het Theologisch Seminarie in Princeton gevraagd werd een preek te houden over de beroemde Bijbelse parabel van de barmhartige Samaritaan – nota bene een verhaal waarin passanten een hulpbehoevende man aan zijn lot overlaten. Op de route naar de zaal waar de studenten hun preek moesten houden, werd iemand die ogenschijnlijk in elkaar geslagen was in een portiek gelegd. Van de seminaristen die zenuwachtig en gehaast voorbijliepen stopte slechts tien procent om hulp te bieden.
Hoe is dit schokkende bystander effect te verklaren? Uit dergelijke onderzoeken blijkt opmerkelijk genoeg dat vooral conformisme een belangrijke rol speelt. Hoe meer passieve omstanders, hoe minder mensen geneigd zijn om in te grijpen, zo bleek keer op keer. Ook Achterhuis kan daar – vanuit meer filosofische hoek – wat mee. Al sinds zijn boek Het rijk van de schaarste (1988), maar ook in zijn recente boek over geweld, laat Achterhuis zien hoe belangrijk mimesis ofwel nabootsing is in het menselijke gedrag. In tegenstelling tot het hedendaagse credo, handelen we niet graag als een uniek, autonoom individu. Zeker als we zelf niet goed weten hoe we moeten reageren, kijken wij vooral naar andere mensen om te zien hoe zij reageren. En omgekeerd, uiteraard. De neiging na te bootsen houdt omstanders in dit soort situaties dus min of meer gegijzeld.

Regel in je hoofd
Kunnen we er iets aan doen? Kunnen we onze passiviteit doorbreken? Ja, meent Hans Achterhuis. De kloof tussen theorie en praktijk mag dan groot zijn, maar is volgens de filosoof toch in twee fikse stappen te overbruggen. ‘De eerste stap’, aldus Achterhuis, ‘is dat je je ervan bewust wordt dat je überhaupt wilt ingrijpen in dergelijke situaties.’ Voor veel mensen is dat niet vanzelfsprekend. Je denkt hier immers vaak niet over na, totdat je daadwerkelijk in zo’n soort situatie belandt. En dan is het vaak te laat. ‘Had ik maar…’ is de spijtige gedachte die dan nog rest. Achterhuis beschrijft in zijn boek dat de eerste stap om geweld te voorkomen sterke en geloofwaardige instituties zijn, die regels stellen. Evenzogoed is de eerste stap naar zelf ingrijpen een institutie in het hoofd – een regel die je dwingt om toe te geven dat dit niet kan. Dat je wat zou moeten doen. Dit zegt nog niets over hoe je moet handelen; de tactiek is sterk afhankelijk van de situatie, en soms – zeker bij overmacht – is het wijs zeer terughoudend of zelfs niet te handelen. Maar dat ontslaat je niet van het besef dat je iets had moeten doen, en voorkomt een totaal passieve, ongeïnteresseerde houding.
Wanneer je je ervan bewust bent dat deze situaties kunnen ontstaan, zo meent Achterhuis, kun je juist een actieve houding beter oefenen. En daarmee komt hij bij de tweede stap: ervaring. Je moet het vooral een paar keer hebben meegemaakt om je gedrag te kunnen verbeteren. Achterhuis: ‘Wanneer ik nog eens zoiets meemaak als wat ik beschreef dat er tijdens de cursus gebeurde, zal ik zeker directer ingrijpen. Ik weet nu wat het is, dat gebeurt me niet nog een keer.’ Maar is de moeilijkheid dan niet precies dat deze situaties zo zeldzaam zijn? Aristoteles schreef in zijn Ethica reeds dat lafheid zo moeilijk te overwinnen is omdat de situaties waarin je je moed kunt oefenen zo zeldzaam zijn. Maar Achterhuis spreekt de Griekse wijsgeer op dit punt tegen: ‘Ik kan zo vijf, zes situaties noemen waarin ik eigenlijk iets had moeten doen, maar niets deed. En ik denk dat dat voor veel mensen geldt. Iedereen maakt weleens dingen mee waarvan hij liever zou wegkijken.’
Wat je vooral moet oefenen in dergelijke situaties, is kalmte. ‘Ik liep eens met een Amerikaanse kennis door Hoog-Catharijne, toen we zagen hoe twee mensen aan het vechten waren. Iedereen liep er met een boog omheen. Mijn kennis stapte er echter zonder aarzelen op af. Ik dacht nog: dat kun je hier in Nederland niet maken, voor je het weet heb je een mes tussen je ribben. Maar hij was een man uit één stuk, straalde gezag uit. En zijn kalmte had zichtbaar effect, want het gevecht stopte meteen.’

Spanning breken
‘Ik heb, naar aanleiding van mijn boek over geweld, ook colleges gegeven aan de politieschool. Daar zag ik hoe agenten in opleiding deze houding aangeleerd krijgen. Ook zij leren kalm te blijven, mensen tot de orde te roepen zonder meteen agressief over te komen. Vriendelijk blijven, maar ook standvastig zijn. Niet meedoen met hun pesterijen, door bijvoorbeeld net als zij een vrouwonvriendelijke of racistische grap te maken. Maar wel een onschuldig grapje maken om de spanning te breken.’
Dit sluit ook aan bij een andere gedachte van Achterhuis over geweld: de rol die erkenning speelt. Volgens Achterhuis is het gevoel niet te worden erkend een van de meest krenkende ervaringen, die veel agressie oproept. Daarom is kalmte bij ingrijpen zo belangrijk; het gaat er niet om de ander wegens zijn gedrag te laten voelen hoe slecht hij bezig is, maar om hem de kans te bieden in te zien dat zijn gedrag niet gepast is. Op die manier wordt hij in ieder geval erkend als iemand die ook zelf kan nadenken. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop je iemand aanspreekt: terechtwijzen (‘In de stiltecoupé moet u stil zijn’) of attenderen (‘Uw iPod staat zo hard dat ik er last van heb’). Al heb je natuurlijk, in deze tijd van korte lontjes, nooit garanties. En moet je soms minder subtiel zijn.
Maar ook als je niet geboren bent met een flinke dosis onverschrokkenheid en natuurlijk gezag, weet Achterhuis uit eigen ervaring, kun je zo met vallen en opstaan toch leren het bystander effect te overwinnen. ‘Een tijdje terug fietste ik door Amsterdam, toen ik een jongen en een meisje zag die hevige ruzie hadden. Het leek erop alsof die jongen haar iets aan wilde gaan doen. Zo heldhaftig als mijn Amerikaanse kennis zal ik wel nooit worden, maar ik voelde toch dat ik iets moest doen. Ik ben toen gestopt, en ben op vijftig meter afstand van het ruziënde stel stil gaan staan. Ik bleef simpelweg naar hen kijken. En het hielp, want de jongen voelde zich blijkbaar tot de orde geroepen. Er gebeurde niets. Voor een schijterig iemand als ik vond ik dat heel wat.’

Hans Achterhuis (1942, Hengelo) is emeritus-hoogleraar systematische filosofie aan de Universiteit van Twente. Hij heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het publieke debat in Nederland. In 2008 publiceerde hij het met de Socrates Wisselbeker bekroonde Met alle geweld, waarin hij ingaat op de rol van geweld in onze maatschappij. Naar aanleiding daarvan gaf hij diverse colleges aan de politieacademie.