Home Gul en groots met geld omgaan

Gul en groots met geld omgaan

Door Leon Heuts op 26 oktober 2009

09-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Geld stinkt, oordeelt de Nederlander. Uit een grote enquête van Filosofie Magazine blijkt dat we vinden dat geld corrupt en onaardig maakt. Maar het kan ook anders: we kunnen een ‘ethos van gulheid en duurzaamheid’ ontwikkelen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Pecunia non olet,’ zou de Romeinse keizer Vespasianus tegen zijn zoon Titus hebben geroepen toen deze hem aanwreef geld te verdienen aan een onfrisse zaak, namelijk het heffen van belasting op het gebruik van publieke pispotten.

Maar aan geld zit wel degelijk een luchtje, vindt ‘de Nederlander’. Althans, dat blijkt uit een enquête onder 530 Nederlanders, gehouden door Van Eunen Marketing in opdracht van Filosofie Magazine. Een zienswijze die nog eens wordt onderstreept door de ruim 1100 mensen die hetzelfde vragenformulier hebben ingevuld in het augustusnummer van Filosofie Magazine en op de website. Op de vraag of geld corrupt maakt, antwoordt tweederde van de Nederlanders met ‘ja’, terwijl bijna de helft het eens is met de stelling dat geld onaardig maakt.

Overigens moet daarbij worden opgemerkt dat de mensen die de vragenlijst via Filosofie Magazine invulden gematigder zijn, mogelijk omdat deze volgens het onderzoek gemiddeld een hoger inkomen genieten dan de groep Nederlanders die is ondervraagd door Van Eunen Marketing. Maar toch onderschrijft ook de helft van de FM-lezers de corrumperende werking van geld. ‘Het verleidt iedereen. Het is erger dan een mooie vrouw’, zo motiveert iemand zijn bevestiging. ‘Geld is als alcohol: je kunt er gemakkelijk verslaafd aan raken’, meent een ander.
 

Topsalarissen

De enquêteresultaten zijn een uitdrukking van de historisch cruciale periode waar we sinds de kredietcrisis middenin zitten. De filosofie van de vrije markt en de daarbij passende positieve opvatting over geld zijn uit de mode; wat overigens iets anders is dan achterhaald. In deze crisistijd wordt de markt steeds meer door de staat overruled. Banken en verzekeringsmaatschappijen moeten flinke staatsinvloed of zelfs staatsovernames accepteren, in ruil voor financiële ondersteuning of leningen. Daarnaast is er een steeds grotere politieke bereidheid om topbonussen en topsalarissen in bijvoorbeeld de publieke omroepen aan te pakken.

De Nederlander is voorstander van een dergelijk etatistisch spierballenvertoon, zo blijkt uit de enquête: bijna 90 procent is het eens met de stelling dat de kredietcrisis aantoont dat de overheid de markt niet zomaar zijn gang kan laten gaan, terwijl 70 procent de inkomensverschillen in het land veel te groot vindt. Ter illustratie: slechts 30 procent meent dat Paul Witteman best twee keer de Balkenende-norm mag verdienen.
 

Uitkering

Hoe kan het dat geld dergelijke negatieve gevoelens oproept? En vooral: kunnen we er niet positiever over denken? Want geld is ontegenzeggelijk handig en nuttig, en maakt veel mogelijk. Vrijgevigheid, om maar iets te noemen. Waarom zouden we ons erbij neer moeten leggen dat iets wat in het dagelijkse leven zo wezenlijk is tegelijkertijd zo wordt gewantrouwd?
De Duitse socioloog Georg Simmel analyseerde al ruim een eeuw geleden, in de klassieker Philosophie des Geldes, hoe belangrijk geld is voor een moderne samenleving. Geld biedt de mogelijkheid tot individuele ontplooiing en solidariteit. Indien wenselijk kunnen die verschillen door herverdeling – belasting – worden rechtgetrokken. Iemand met weinig kansen kan door studiebeurzen of een uitkering toch de mogelijkheid krijgen zich te ontwikkelen. Hij hoeft daartoe geen – soms vernederend – beroep te doen op persoonlijke contacten, maar krijgt geld van instituties.

Geld lenen aan vrienden

Tegelijkertijd wees Simmel ook op de keerzijde van geld. Omdat geld abstract en onpersoonlijk is, dreigt de concrete wereld te verdwijnen. Wie bijvoorbeeld een broodje tonijn koopt, heeft er geen weet van hoeveel moeite en energie het heeft gekost om die tonijn ter plaatse te krijgen. Die tonijn kan bedreigd zijn, de visser uitgebuit – maar dat vergeten we als we er in de viswinkel voor betalen. Geld, aldus Simmel, kan zo een morele betrokkenheid op de wereld verhinderen. We kunnen in onszelf gekeerd raken, egoïstisch worden.

Misschien daarom dat mensen terughoudend zijn om geld en sociale relaties te vermengen: 40 procent onderschrijft de stelling dat je aan vrienden beter geen geld kunt lenen. ‘Je moet van vriendschap geen economische relatie maken’, verklaart er een. En ook bij de ruim 50 procent die wel geld zou lenen aan vrienden is er aarzeling: ‘Natuurlijk leen ik geld aan vrienden. Maar ik vind wel dat je bij voorbaat moet accepteren dat je het nooit terug zou kunnen krijgen.’
Ook vinden veel mensen dat het economische model te ver is doorgevoerd in de zorgwereld. Natuurlijk moeten er budgetten worden gemaakt, anders is beleid niet mogelijk. Maar waarden als aandacht en trouw, waar het in de zorg om gaat, zijn niet te berekenen.
Als we dan in de krant lezen dat de zorg handen tekortkomt, is het begrijpelijk dat we wijzen naar zorgverzekeraars of -instanties, die er alleen maar op uit zouden zijn om zo goedkoop mogelijk ‘een product’ aan te bieden. Zo krijgt geld, terecht of niet, een slechte naam.
 

Allemaal schuldig

Hoewel hij niet betwist dat kritiek op de overheid terecht kan zijn, wijst de Duitse politiek denker Ulrich Brand op het gevaar van dergelijke woede. Brand vindt dat we uit het denkpatroon van de laatste decennia moeten stappen, waarin alle maatschappelijke problemen de schuld zijn van respectievelijk de staat of de markt. ‘Moeten we niet eerder nadenken over onze eigen levenswijze?’ vraagt Brand zich af in De Groene Amsterdammer. Toch zegt een kwart van de ondervraagden dat ‘wij allemaal’ schuldig zijn aan de kredietcrisis.
Hoe kunnen we anders aankijken tegen geld? Wat we moeten doen, is weer oog krijgen voor de concrete wereld die achter geld schuilgaat. Wat dat betreft zijn we te gemakkelijk meegegaan met de gedachte dat de waarde van geld niets meer is dan een getal, en verder weinig ‘echte’ consequenties heeft. Bij spaargeld of hypotheken, die zeer wezenlijk zijn voor de kwaliteit van leven, dachten we te snel: voor een paar procentpunten meer kan mijn geld ook wel naar een IJslandse bank. Of: waarom niet die risicovolle beleggingshypotheek? We gingen te veel mee met het tamelijk abstracte idee van een oneindige cascade, een bijna religieuze, wonderbaarlijke vermenigvuldiging.Terwijl dergelijke financiële constructies grote en zeer concrete consequenties kunnen hebben als het misgaat. Het goede van geld – bijvoorbeeld dat we het kunnen sparen, en zo een ‘appeltje voor de dorst’ hebben voor wanneer we ouder zijn – gaat verloren als we geld zelf zien als een doel, en niet als een middel. We zijn niet allemaal in de wieg gelegd voor het ondernemerschap, niet iedereen kan evengoed verlies incasseren.
 

Homo economicus

In een zoektocht naar die concrete wereld achter geld, zouden we in ieder geval het mensbeeld dat sinds de triomf van de vrije markt vigerend is – dat van de Homo economicus – moeten relativeren. Die economische mens is namelijk een volmaakte ondernemer, die exact weet wat hij wil; hij bepaalt zijn voorkeuren aan de hand van calculerend eigenbelang. Of hij nu cornflakes wil of muesli, of aandelen wil of grond – de economische mens maakt zijn keuze door een berekening van wat het meeste voordeel oplevert. Innerlijke betrokkenheid op de wereld kent hij niet. Hij is niet in staat om datgene te doen wat hem geen voordeel oplevert, bijvoorbeeld omdat hij dat moreel juister vindt.
De Homo economicus wordt geboren in het Victoriaanse Engeland van de negentiende eeuw. De filosoof Jeremy Bentham, grondlegger van het utilisme, meende dat de mens een wezen is dat pijn vermijdt en zijn geluk wil vergroten. In diezelfde geest schoof de econoom William Jevon de Homo economicus naar voren: de mens wiens gedrag is gegrond op louter calculaties van wat hem het meeste voordeel oplevert.
Dit model betekent de volwassenwording van de economische wetenschap, want er kan mee worden gerekend. Maar al vaker is er door topeconomen als Amartya Sen en Paul Krugman op gewezen dat deze economische mens een abstractie is. Een model dat zijn nut heeft binnen de economie (hoewel het ook daar al is verfijnd, mede door de invloed van de psychologie), maar daarbuiten veel moeilijker houdbaar is.
 

George Clooney

Tegenover dit beeld van de mens als calculerend wezen plaatst de Duitse filosoof Peter Sloterdijk de oefenende mens – de mens die door training zijn leven kan verrijken, en niet per se gevangenzit in een eenvoudig schema van stimulus en respons. In zijn laatste boek, met de appellerende titel Du musst dein Leben ändern, schrijft Sloterdijk dat we anders kunnen leren omgaan met de consumentenindustrie. Die speelt door verfijnde technieken in op de primaire instincten van de economische mens. De economische mens is in feite altijd in nood; hij moet wel het eigen belang nastreven, want pijn en nadeel liggen op de loer. Dat is precies de truc van de consumentenindustrie: wie niet de nieuwste Senseo koopt, mist niet alleen lekkere koffie, maar neemt ook geen deel aan een wereld van coolness – gesymboliseerd door George Clooney.

De oefenende mens daarentegen hoeft zichzelf niet te verbieden om een Senseo te kopen, maar maakt wel van de nood een deugd. Misschien biedt zo’n apparaat, of andere verwenproducten, een kans om stil te staan bij de concrete wereld die achter koffie schuilgaat. Misschien een reden om de koffiepads van Max Havelaar te proberen?
 

Salaris inleveren

Het kost moeite om anders om te gaan met geld en luxe, maar volgens Sloterdijk neem je zo wel zelf verantwoordelijkheid, en wijs je niet in blinde paniek naar kapitalisme of de vrije markt als de bron van het kwaad. Een dergelijke manier van leven betekent niet totale afknijping, maar rekent wel af met het idee dat we voortdurend tekortschieten – een gedachte die de industrie bij ons weet op te roepen. Er is ook zoiets als een gul of groots kapitalisme, waarin we niet enkel uit zijn op zelfverrijking en onze rug naar de wereld keren, maar proberen die wereld beter en mooier te maken. Mensen worden niet alleen gedreven door eigenbelang, blijkt ook uit de enquête; ruim 40 procent is bijvoorbeeld bereid 10 procent van het salaris op te geven als ze daarmee het ontslag van een collega kunnen voorkomen.

Inderdaad, je kunt je leven veranderen, en er is soms weinig nodig om de overvloed en gulheid van deze wereld te vieren, in plaats van haar uit te putten. Onlangs lanceerde bijvoorbeeld Pieter Hilhorst, columnist van de Volkskrant, een even eenvoudig als briljant idee. Waarom betalen we eigenlijk tot wel 2,50 euro voor een plastic petfles met water bij een kiosk in het station, en plaatsen we geen publieke fonteintjes waar iedereen zijn eigen flesje kan vullen? Zo maken we een schaars product juist tot wat het moet zijn: een overvloedige stroom waar iedereen van kan genieten. Tegelijkertijd is deze aanpak duurzaam – bedenk eens hoeveel energie en afval alleen al worden bespaard door een flesje te hergebruiken.
Het zijn kleine voorbeelden, maar iedereen kan voor zichzelf uitmaken wat een ethos van gulheid en duurzaamheid kan zijn. Het debacle met de DSB-bank illustreert nog eens dat investeren in cliënten niet betekent slim inspelen op de primaire behoefte altijd maar meer geld te vergaren (en hun uiteindelijk hoge provisies uit de zak te kloppen).Gulheid in de financiële sector zou onder meer kunnen betekenen dat de tijd wordt genomen om een reëel financieel plan op te stellen voor cliënten, dat aansluit bij concrete en reële verwachtingen van het leven van diezelfde cliënten. Een ethos van gulheid is verder voor iedereen haalbaar die de moeite neemt na te denken hoe hij met geld niet alleen zichzelf, maar ook anderen een rijker leven kan bezorgen.