Home Groots essay: Comandante Che Guevara

Groots essay: Comandante Che Guevara

Door Ger Groot op 13 maart 2013

08-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Tussen wijsbegeerte en literatuur zweeft onbestemd het essay: te persoonlijk voor de filosofie en te betogend voor de literatuur. Elke maand een beschouwing naar aanleiding van recent verschenen boeken door Ger Groot. Deze maand: bij het vijfenzeventigste geboortejaar van Che Guevara.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Overal op Cuba stuit je op oude mannetjes met gitaren. Ze vormen een van de belangrijkste attracties op het eiland en hun muziek is er, sinds het succes van de Buena Vista Social Club en de Vieja Trova Santiaguera, waarschijnlijk het voornaamste exportproduct van geworden. In de strijd om de wereldsympathie haalt de politiek via haar alsnog een slag binnen, in charme concurrerend met de muziek van over het water die je op het eiland zelden hoort: het Miami-geluid van Gloria Estefan en de betreurde Celia Cruz.

Muziek is politiek, zelfs in de zwoelste bolero’s, die op Cuba plotseling kunnen worden afgewisseld met de revolutionaire evergreen ‘Hasta siempre’: Aquí se queda la clara /La entrañable transparencia / De tu querida presencia / Comandante Che Guevara. Wie het vertaalt, stoot direct op de ondeugd van iedere revolutionaire retoriek: teveel holle lucht, net als in de opgelapte Amerikaanse auto’s die het straatbeeld bepalen. ‘Wat blijft is de klare / de ontroerende transparantie / Van jouw geliefde aanwezigheid / Bevelhebber Che Guevara.’

Maar woorden zijn in de muziek vaak een armelijke noodzaak. Lees het libretto van een barokopera en alle betovering verschrompelt. En ook al zijn bolero-teksten vaak wonderen van woorderotiek en vertellersvernuft, zelfs de mindere onder hen worden door de muziek opgeheven tot hoogten van ontroering waarop hun tekortkomingen er niet meer toe doen.

En zo bleef Hasta siempre – zelfs vijfenzeventig jaar na de geboorte van Che – onverwoestbaar: de revolutionaire tegenhanger van de inmiddels gerehabiliteerde Lili Marleen. Een paar jaar geleden hoorde ik het als achtergrondmuziek in een supermarkt, nadat een Franse cd de muzikale Che-folklore nieuw leven had ingeblazen. De meer dan een uur muziek over de jonggestorven icoon van de Cubaanse revolutie, afgesloten door een toespraak van Guevara zelf, werd een overweldigend succes. Victor Jara, martelaar van de Chileense staatsgreep, zong de Zamba del Che, de eveneens Chileense Angel Parra gispte in zijn lied de Boliviaanse soldaat die Guevara vermoord had, met verder heel veel Hasta siempre. Het ontroerde nog altijd.



Ook Gareth Jenkins, die samen met Hilda Barrio de fotobiografie Che Guevara: Kroniek van een revolutionair schreef, kent die ontroering. Ze overviel hem ‘toen ik voor het eerst ‘Comandante Che’ van Carlos Puebla hoorde zingen, ontroerd omdat de bevolking om me heen zo ontroerd was,’ schrijft hij in zijn voorwoord. Dat was in 1987 en ik durf er geen eed op te zweren dat die algemene geroerdheid toen nog oprecht was. Vermoedelijk deed de muziek ook daar wonderen. Politiek is de droom van Castro en ‘el Che’ ook op Cuba al lang uitgedroomd.

Waarom hebben politiek dubieuze regimes altijd de beste muziek? vroeg iemand zich ooit af. En heeft die muziek iets met hun bedrieglijke geloofwaardigheid te maken? Het hart dat in de keel klopt schuift bedenkingen kennelijk gemakkelijk opzij. Zelfs van het nazistische Horst-Wessellied gaat ongemerkt een aantrekkingskracht uit die het hoofd maar met moeite kan weerspreken. Aan politiek gezang heeft de democratie daar maar weinig tegenover te stellen, hoe verdienstelijk Vera Lynn en Beethovens in zijn tijd nog revolutionaire Ode an die Freude ook mogen zijn.

En toch draagt Hasta siempre zijn eigen twijfelachtigheid reeds in zich. Het is een afscheidslied: ‘Tot altijd, Comandante’ is de laatste regel, en op de cd legt Carlos Puebla uit waarom. Geschreven werd het lied ‘toen onze comandante y jefe [Fidel Castro] Che’s ontslagbrief las’. Guevara nam ontslag uit al zijn functies (ambassadeur, minister, directeur van de centrale bank) om terug te keren naar de guerrilla. Congo moest het nieuwe doelwit worden. Het werd een fiasco, door Guevara beschreven in zijn onlangs vertaalde journaal De Afrikaanse droom. Daarna werd het, in Bolivia, opnieuw een fiasco. Zijn Boliviaans dagboek is sinds jaar en dag een klassieker van revolutionaire tragiek die de schrijver niet overleefde. Barrio en Jenkins leggen in hun hagiografische Guevara-Kroniek niet uit waarom de charmante en ogenschijnlijk succesvolle Che weg moest uit het centrum van de Cubaanse revolutie. Wie zich niet laat overtuigen door hun verklaring dat het guerrilla-leven hem riep, wordt ook niet veel wijzer over de vraag waarom Castro vooruit vluchtte in buitenlandse avonturen, toen het er in de wederopbouw van het land om begon te spannen. De schaduwkanten van de revolutie blijven in dit boek zorgvuldig buiten beeld.

Ironisch genoeg werden die fiasco’s de grootste propaganda-triomf die Cuba tot de mondiale zegetocht van haar muziek zou kennen. Che Guevara was al het fotogenieke uithangbord van een sexy revolutie die zelfs de Amerikaanse aartsvijand niet onberoerd liet. Zijn bekendste foto (revolutionaire baret, halflange dichtersharen, zienersblik in de verte) was in tienerskamers alomtegenwoordig. Met een onafscheidelijke Cohiba in de mond stond hij in diezelfde jaren op de omslag van het sjieke blad Cigare.

Zijn dood bezegelde de romantische tragiek van een moderne held, waarachter de vragen naar het waarom van zijn afscheid ongemerkt verdwenen. Hasta siempre werd het lied met een traan en een vuist: het verzamelpunt van een onbereflecteerde hoop, die in de jaren zeventig langzaam verliep, parallel aan de neergang van de Cubaanse revolutie.

Dat weten wij allemaal, en ook Jenkins weet het. En toch laat hij zich in 1987, twintig jaar na Guevara’s dood, overmannen door iets wat misschien geen hoop of verlangen meer is, maar verlangen naar verlangen. Die nostalgie naar de tijd waarin het geloof in een utopie nog niet verduisterd werd door praktische bezwaren, doorstroomde ook mijzelf toen ik Hasta siempre voor het eerst weer hoorde. Misschien kunnen we het wel niet stellen zonder die ondeugd van de hartenklop bij een elan dat – in de woorden van Guevara – een ‘nieuwe mens’ beloofde.

De ontnuchterende waarschuwing van Raymond Aron voor dit ‘opium der intellectuelen’ doet daar niet zoveel tegen. Aron heeft gelijk: daarvan zijn we ten diepste doordrongen. Het verstand en de deugdzaamheid van zijn bedenkingen zijn onweerlegbaar en door de historie eens en temeer bewezen. En toch bewandelt het verlangen dubieuze wegen. Het kan zich dwingen te denken aan alle goelags van de wereld en nog weer eens zijn afschuw van geweld en drieste revolutie prevelen. Het is zich van dat alles werkelijk bewust – en neuriet ondertussen: Hasta siempre, Comandante.
 
Che Guevara. Kroniek van een revolutionair, door Hilda Barrio en Gareth Jenkins, uitg. Tirion, Baarn 2003, 436 blz., € 19,98
¡El Che vive!, Last Call Records
De Afrikaanse droom, door Ernesto Che Guevara, uitg. Van Gennep/Van Halewyck, Amsterdam 2001, 320 blz., € 19,90