Home Groots dwalen

Groots dwalen

Door Erno Eskens en Mark Hemels op 07 juni 2001

03-1998 Filosofie magazine Lees het magazine

Onder het regime van Adolf Hitler deed Martin Heidegger een gooi naar het geestelijk leiderschap. Het was, zoals hijzelf zei, ‘een poging in de beweging die aan de macht was gekomen, ondanks alle tekortkomingen en grofheden, een toekomst te zien’. Het grootse dwalen van een duivels slimme denker.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wie groots denkt, moet groots dwalen’, schreef Martin Heidegger in 1947 in de gedichtenbundel Aus der Erfahrung des Denkens. Het was een van de opmerkingen waarmee Heidegger zijn keuze voor het nazi-regime rechtvaardigde. Dat Heidegger gedwaald heeft, daarover is geen twijfel mogelijk. Bij zijn aantreden als rector aan de universiteit van Freiburg in mei 1933 koos Heidegger de kant van de nazi’s. ‘De Führer zelf en hij alleen is de huidige en toekomstige Duitse werkelijkheid en haar wet’, hield hij zijn studenten voor.Hij ondertekende met:’Heil Hitler!’

‘Hoe denk je dat een onbeschaafd man als Adolf Hitler Duitsland zal kunnen besturen?’, vroeg zijn vriend en kritische collega Karl laspers. ‘Beschaving is niet van belang’, antwoordde Heidegger. ‘Let eens op zijn fijne handen.’ Dat de man met de fijne handen een antisemiet was, vond Heidegger geen bezwaar. integendeel, Heidegger koesterde zelf anti-joodse gevoelens. ‘Hij heeft zich in de laatste jaren steeds sterker antisemitisch uitgedrukt’, schreef zijn joodse leermeester Edmund Husserl in een brief van 4 mei 1933, ‘ook tegenover zijn groep enthousiaste joodse leerlingen aan de faculteit.’

Toen Heidegger in 1929 een wetenschappelijk assistent wilde aantrekken, klopte hij aan bij de ‘Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft’ met het argument dat uitbreiding van zijn staf nodig was om het Duitse geestesleven nieuw leven in te blazen en niet ‘voor eens en altijd’ uitgeleverd te zijn aan ‘de groeiende verjoodsing in brede en engere zin’. Tot het einde van de oorlog in 1945 bleef Heidegger contributie betalen van de nazi-partij NSDAP.

Zuivering
Kort na de Tweede Wereldoorlog mocht Heidegger aan de universitaire zuiveringscommissie uitleggen hoe het kon gebeuren dat onder zijn bewind joden van de universiteit werden verdreven en docenten verplicht werden voor en na de les de Hitlergroet te brengen. Heidegger spreekt dan omzichtig van ‘een poging in de beweging die aan de macht was gekomen, ondanks alle tekortkomingen en grofheden, een toekomst te zien’. Met de gelaarsde partijfunctionarissen is hij nooit dikke maatjes geweest, zegt hij. ‘In de beweging die aan de macht was gekomen, zag ik destijds de mogelijkheid om het volk te verenigen en op een nieuw spoor te zetten.’ Die nieuwe koers was volgens Heidegger noodzakelijk. Duitsland moest weerstand bieden aan de allesoverheersende techniek, die de mens dreigde te reduceren tot een radertje in het grote systeem. De revolutionaire ontwikkeling van de techniek tijdens de Eerste Wereldoorlog had kort tevoren miljoenen slachtoffers gemaakt. Mosterdgas, mitrailleurs, tanks en vliegtuigen hadden bewezen dat techniek gigantisch kan ontsporen. Uit Rusland of Amerika kou geen afdoende tegenwicht worden verwacht, schreef Heidegger in zijn Einführung in die Metaphysik uit 1935. ‘Rusland en Amerika zijn beide, metafysisch gezien, hetzelfde. Dat troosteloze voortrazen van de ontketende techniek en de grenzeloze organisatie, van de gemiddelde mens.’ Duitsland moest daarom zelf een alternatief ontwikkelen voor de overgeorganiseerde en vertechnologiseerde cultuur van de twee grootmachten. Al zijn hoop projecteerde Heidegger op de nazi’s, zegt Rüdiger Safranski in zijn veel geprezen Heideggerbiografie Ein Meister aus Deutschland. Heidegger was een idealist en hield vast aan een filosofische droom. Zodra hij doorkreeg dat de nazi’s niet helemaal aan zijn droombeeld voldeden, nam hij wel enige afstand van de gelaarsden. Hij legde zijn functie als rector neer.

Zijn afkeer van de politiek maakte Heidegger, volgens Safranski, ook duidelijk tijdens een college dat volgens de aankondiging zou handelen over Der Staat und die Wissenschaft. ‘In het eerste college-uur was alles verzameld wat rang en naam had, partijprominenten, notabelen, collega’s; de studenten waren in de minderheid. Men was benieuwd wat Heidegger na zijn terugtreden uit het rectoraat zou zeggen. Dit college was een maatschappelijke gebeurtenis. Heidegger baande zich een weg door het overvolle auditorium, waar de bruinhemden in de meerderheid waren, naar het podium en verklaarde dat hij zijn thema had veranderd: Ich lese Logik. Logik kommt von Logos. Heraklit hat gesagt… Op dit moment werd duidelijk dat Heidegger zich gereedmaakte om de diepte in te duiken, en dat hij zich weliswaar niet tegen de politiek wilde uitspreken, maar toch de oude afstand tot haar wilde bewaren.’ De nazi’s kwamen na de pauze van het college niet meer terug.

Heidegger nam afstand van het reëel bestaande nationaal-socialisme. Hij bleef weliswaar lid van de NSDAP, zegt Safranski, maar in zijn filosofische werk heeft hij zich nooit in racistische of antisemitische zin uitgelaten. ‘Het antisemitisme was voor Heidegger zeker geen motief om zich bij de nationaal-socialistische revolutie aan te sluiten. De terreur van het nationaal-socialistische antisemitisme die toch in een vroeg stadium evident was, heeft hem echter niet van de beweging afgeschrikt.’ Achteraf bezien is zijn ontsporing wonderlijk, ook voor Heidegger zelf. ‘Ik droomde’, schreef hij over zijn nazi-verleden aan filosoof Karl Jaspers.

Zijn eigen wil
‘Heidegger heeft zeker niet alle reële krachten en doelstellingen van de nationaal-socialistische leiders doorzien’, schrijft jaspers in december 1945 aan de zuiveringscommissie van de universiteit van Freiburg. ‘Het nationaal-socialisme dat hij zich toemat, had met het werkelijke nationaal-socialisme weinig gemeen. Alleen al dat hij meende zijn eigen wil te kunnen doorvoeren, zegt genoeg.’ Zelf verdedigde Heidegger zich voor de zuiveringscommissie met een verwijzing naar zijn aftreden als rector: ‘In het voorjaar van 1934 was mij duidelijk wat de mogelijke gevolgen van het al dan niet aanblijven als rector zouden kunnen zijn, en op 30 juni van dat jaar was het mij volstrekt duidelijk. Wie na die tijd nog een functie in het universiteitsbestuur op zich nam, wist waar hij zich mee inliet.’ Het maakte weinig indruk. Heidegger kreeg in 1946 een leerverbod van de zuiveringscommissie en stortte volledig in. Hij zou voortaan zo min mogelijk woorden aan de kwestie vuil maken. Dat hardnekkige zwijgen zou hem na de oorlog kwalijk worden genomen, onder andere door zijn Nederlandse leerling H.J. Pos. ‘Wat Heidegger betreft’, schrijft Pos in 1946, ‘ik ben begonnen met hem te bewonderen zonder voorbehoud, later vond ik zijn menselijkheid bedenkelijk en nu vernam ik hier iets waardoor ik hem begin te verachten.’ De joodse filosoof Emmanuel Levinas, die tijdens de oorlog in een Duits gevangenenkamp belandde, reageerde eveneens uitermate negatief op het naoorlogse zwijgen van zijn leermeester: ‘Hij heeft in het na zijn dood gepubliceerde Spiegel-interview geen woord gezegd over het meest afschuwwekkende: over de vernietiging, de moord zonder proces, over de verschrikking van het nazisme. Of hij er destijds al uit had kunnen stappen is een andere kwestie, maar dat hij het niet nodig vond er zo lang na de oorlog een verklaring over af te leggen, dat is voor mij het belangrijkste.’

In tegenstelling tot Pos is Levinas zijn leermeester ondanks alles als filosofisch genie blijven beschouwen: ‘Je kunt Heidegger niet zomaar afwijzen’, zei hij in 1988 tegen De Groene Amsterdammer. ‘Je kunt hem minachten, maar je moet hem wel weerleggen. Die verplichting is een eerbewijs. En dan sta je voor een uitzonderlijk genie, al heeft hij misschien duivelse trekken. De duivel is immers niet zomaar boosaardig, hij is intelligent! Helaas! En dan moet je op een heel moeizame en onzekere manier in Sein und Zeit naar argumenten gaan zoeken, naar gegevens. En daarom is het een persoonlijk drama: je staat voor een oeuvre waarvan de kracht – niet de waarheid! – onbetwistbaar is, tegenover een man die hoort tot de weinige echte groten in de geschiedenis van de filosofie.
 


‘Duitse studenten, de nationaal-socialistische revolutie brengt een volledige ommekeer teweeg van ons Duitse bestaan. Jullie bestaan wordt niet bepaald door principes en ideeën. De Führer zelf en hij alleen is de huidige en toekomstige Duitse werkelijkheid en haar wet. Leer steeds dieper te verstaan. Vanaf nu eist alles beslistheid en iedere handeling verantwoordelijkheid.
Heil Hitler! Martin Heidegger, rector’
Martin Heidegger in november 1933 in de Freiburger Studenten Zeitung.

‘Inderdaad heeft hij zich laten meeslepen in de nationale euforie na Hitlers machtsovername in 1933 en heeft hij een á twee jaar lang niet ingezien dat de door de Führer ingeslagen weg ten verderve zou voeren. Die fout deelt hij met achtenswaardige Duitsers en met de meerderheid van zijn landgenoten. Hij heeft hem eerder ingezien dan anderen.’
Hans-Joachim Störig in Geschiedenis van de filosofie

‘Voelde hij zich dan helemaal niet verantwoordelijk voor de verschrikkelijke gevolgen van Hitlers machtsovername, de nieuwe barbarij, de terreur en tot slot de onuitwisbare schande van de vernietigingskampen? – Het antwoord luidt eenduidig: neen.’
‘Nu vraagt men mij, of men zich na deze onthullingen “ook nu nog” met de filosofie van deze man kan inlaten. “Ook nu nog?’ Wie dat vraagt, heeft veel in te halen. Wat men in Duitsland en in Frankrijk en overal in de wereld als een grote geestelijke vernieuwing verwelkomde – Heideggers levenslange uiteenzetting met de Grieken, Hegel en Nietzsche – zou dat nu opeens fout zijn?’
Hans-Georg Gadamer in Nouvel Observateur in 1988.