Spinoza staat bekend als atheïst. Waarom speelt het godsbegrip dan toch zo’n grote rol in zijn filosofie?
Niet voor niets werd Spinoza door de Joodse gemeenschap in de ban gedaan. Al in zijn tijd stond hij bekend als atheïst. Toch duurde het lang voor hij de klassieke notie van God expliciet verwierp. Dit deed hij pas in de Ethica, die postuum verscheen.
‘In de Ethica komt Spinoza er onomwonden voor uit dat hij God aan de natuur gelijkstelt. Hij sprak van een Natuur met twee gezichten: aan de ene kant de “naturende natuur” – dat wil zeggen: God, of de Natuur – en aan de andere kant de “genatuurde natuur” – ofwel de natuur in de gebruikelijke zin van het woord, de natuur met een kleine letter; de natuur als het ‘effect’ of het ‘gevolg’ van God.’
Alles in de natuur hangt volgens Spinoza noodzakelijk en deterministisch met elkaar samen. God, of de natuur, heeft dus geen vrijheid. Alles is een kwestie van oorzaak en gevolg. Maar waarom had Spinoza dan een God nodig?
‘Als Spinoza in zijn Ethica iets wilde bereiken, dan was het wel dat hij wilde uitleggen hoe je ondanks het wetenschappelijke wereldbeeld toch nog een wereldse vorm van gelukzaligheid kon bereiken. Dat kon volgens hem door via de wetenschap tot het intuïtieve inzicht te komen dat je zelf een kleine schakel bent in de grotere Natuur. Daarbij toonde Spinoza zich een Calvinist in het kwadraat: de Ethica is doordrenkt van de onuitgesproken eis dat je als weldenkend mens die intuïtieve stap eigenlijk ook zou moeten maken, maar of je dat ook werkelijk lukt, dat heb je zelf niet in de hand. Wie die fase wel bereikt, ervaart volgens Spinoza een staat van gelukzaligheid die hij beschrijft als “intellectuele liefde tot God”. De God van Spinoza is de Grote Macht waarin je je geborgen voelt.’
Toch is het niet voor iedereen evident dat Spinoza atheïst was. Dat komt door zijn dubbelzinnige taalgebruik.
Dit artikel is exclusief voor abonnees