Home Gabriël van den Brink: ‘Mijn denkervaring is vogelachtig’

Gabriël van den Brink: ‘Mijn denkervaring is vogelachtig’

Door Anton de Wit op 30 november 2012

09-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Eerst komt de geest, pas daarna de materie. Dat is het uitgangspunt van Gabriël van den Brink in zijn studie over de moderniteit: ‘Alle omwentelingen in de moderniteit zijn primair geestelijke revoluties.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Toen hij filosofie studeerde in Nijmegen, waaide er een ‘kritiese’ geest door de Nederlandse academische wereld. Ook hijzelf raakte erdoor bevangen: hij noemde zich marxist en laafde zich aan toen modieuze Franse structuralisten. Nu, een slordige dertig jaar na dato, is de geuzennaam ‘Karl Marx Universiteit’ allang weer van de gevel van zijn huidige werkgever, de Universiteit van Tilburg, gepoetst. En Gabriël van den Brink, hoogleraar Maatschappelijke Bestuurskunde, rekent in zijn laatste bundel ook op intellectueel vlak af met zijn vroegere leermeesters.

Moderniteit als opgave, luidt de titel van die bundel. Moderniteit is een opgave, zo meent hij, omdat het geen afgerond proces is, maar ‘een toekomst die nog voor ons staat, die ons voor diverse concrete opgaven stelt, zoals het verbeteren van het onderwijs, het verbeteren van de positie van vrouwen in een islamitische omgeving, het verbeteren van waarheidsvinding in de media, enzovoort.’ Van den Brink heeft in dit boek diverse studies, artikelen en lezingen bijeen gebracht, en benadert daarmee het abstracte begrip ‘modernisering’ op empirische wijze benadert. Van den Brink: ‘Begin jaren ’80 kreeg ik de behoefte om af te dalen, van de abstracties naar de meer tastbare dingen. Ik wilde belangrijke filosofische vragen laten werken in een empirisch onderzoek. Om ze, in navolging van Foucault, te verbinden met het stof van de geschiedenis.’

Anders dan de filosofen uit zijn studententijd, denkt Van den Brink dat modernisering en moderniteit meer dan louter sociaal construct of taalspel zijn. Hij is een bèta, zegt hij, die vertrouwt op harde feiten en cijfers. Zijn boek is dan ook de neerslag van decennialang sociologisch, historisch en antropologisch onderzoek, benaderd vanuit een filosofisch perspectief. ‘Mijn werk bevindt zich in het spanningsveld van de abstracte filosofische systematiek, het zuivere of radicale denken enerzijds, en de toevalligheden of vrij triviale dingen uit het alledaagse leven anderzijds.’

Het Brabantse platteland

Van den Brink behandelt modernisering aan de hand van uiteenlopende maar zeer specifieke onderwerpen, zoals de positie van arbeidskrachten op het Brabantse platteland in de achttiende en negentiende eeuw, agressief gedrag bij jongeren, het moderne gezinsleven en actief burgerschap bij migranten in Rotterdam. Wat meteen ook de vraag oproept hoeveel trivialiteit de filosofie kan verdragen. Met andere woorden: wat heeft het werk van de vincentianen te Woensel in de jaren 1852-1909 uit te staan met een veelomvattend begrip als ‘moderniteit’?

Van den Brink: ‘Tussen hemel en aarde beweegt zich veel. Bijvoorbeeld vogels. Vogels vliegen soms hoog in de lucht, en soms zitten ze op een tak of op de grond. Mijn eigen denkervaring is vogelachtig. Je kunt hoog gaan, laag gaan, naar links en rechts. Je bent vrij. Maar het is van belang om contact te maken tussen wat er zich hoog in de lucht en laag op aarde afspeelt.’

‘Door mijn filosofische blik hoop ik allereerst recht te doen aan wat die vincentianen bewoog. Ik wil hun armenzorg niet meteen heilig verklaren, maar aan de andere kant ook niet afdoen als paternalisme. Vervolgens zoek ik naar de betekenis van dat kleine stukje werkelijkheid voor het grotere geheel.’ In dit geval brachten de vincentianen uit Woensel hem tot een correctie van het heersende denken over modernisering na de industriële revolutie. ‘Mijn stelling is dat het geestelijk en morele engagement in de armenzorg van de vincentianen niet, zoals meestal gedacht wordt, een reactie is op de industrialisatie, maar juist gepaard gaat met of zelfs vooraf gaat aan die ontwikkeling. Want uit mijn onderzoek blijkt dat de opvattingen die ten grondslag liggen aan deze armenzorg voordien ook al bestonden, maar pas door de economische en technische ontwikkelingen concreet betekenis kregen.’
 
Van den Brink ontwikkelt daarmee een these die haaks op het historisch materialisme staat. ‘Marx zei: het zijn bepaalt het bewustzijn. Mijn conclusie is dat dit misschien tot aan de negentiende eeuw opgaat maar daarna niet meer. Ik probeer aan te tonen dat het bewustzijn vanaf het midden van de negentiende eeuw steeds meer gewicht gekregen heeft. Meestal wordt modernisering gerelateerd aan technische en economische ontwikkelingen. Die twee zijn uiteraard van belang. Maar ik vind het onverstandig om de meer geestelijke aspecten, zoals cultuur, moraal, ideologie, religie, als een afgeleide te zien van die eerste. Want dan kom je in een vulgair soort materialisme uit, waarbij je morele opvattingen herleidt tot louter economische of technische ontwikkelingen. Alle omwentelingen in de moderniteit zijn primair geestelijke revoluties, die vervolgens natuurlijk ook hun materiële weerslag hebben. Ironisch genoeg is het massale succes van Marx’ eigen werk daar een perfecte illustratie van.’

‘Er wordt in ons land vaak cynisch gedaan over de geestelijke component van de moderne ontwikkeling. Wij zijn hele goede leerlingen van Marx, Nietzsche en Freud geworden. Menigeen denkt dat alles draait om geld of macht, en dat driften belangrijker zijn dan verstand. Ik spreek vaak met mensen die in de bestuurlijke elite zitten, zoals politici of hoge ambtenaren. Die gaan van een nogal materialistisch mensbeeld uit. Terwijl ze zelf niet zo leven, hoor! Doorgaans zijn het heel beschaafde mensen met nobele motieven. Maar in hun maatschappijvisie bestaat dat soort mensen niet. Dat is werkelijk krankzinnig.’

Want ook in het moderne leven van vandaag speelt het geestelijke een cruciale rol. Zonder dat zou onze veelvormige multiculturele samenleving niet kunnen bestaan, meent Van den Brink. ‘De diversiteit wordt bij elkaar gehouden door morele kwaliteiten. Impliciet en expliciet delen wij morele kaders. In mijn boek beschrijf ik de pijlers daarvan: redelijkheid, betrokkenheid, gelijkwaardigheid en zelfwerkzaamheid. Dat zijn de hoofdcoördinaten van de moderniteit, en de eerste belangrijke stap is dat wij dat erkennen en durven uitspreken.’
 
Moderniteit als opgave. Een antwoord aan relativisme en conservatisme, door Gabriël van den Brink, uitg. Sun, Amsterdam 2007, 315 blz., € 29,50