Home Frank Ankersmit: ‘Directe democratie maakt van de burger een bruut’

Frank Ankersmit: ‘Directe democratie maakt van de burger een bruut’

Door Ralf Bodelier op 28 juni 2005

06-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Geschiedfilosoof Frank Ankersmit vindt dat politiek het werk is van politici. En tussen de politicus en de kiezer bestaat een kloof. Niet alleen is die kloof onvermijdelijk. Hij moet er ook zijn. Wel zouden politici de werkelijkheid meer moeten vereenvoudigen. ‘Maar politici zijn bureaucraten geworden.’

Frank Ankersmit, hoogleraar geschiedfilosofie in Groningen, stemde tégen de Europese grondwet. Niet omdat hij tegen Europa is. Integendeel. Ook niet omdat hij de zittende coalitie een lesje wilde leren. Wel omdat hij de grondwet zélf een gedrocht vond. ‘Wanneer een postzegelverzamelaarsvereniging zó haar besluitvormingsprocedure zou inrichten, vechten ze elkaar al na twee vergaderingen de tent uit. Deze grondwet is een monstruositeit. Alleen al omdat ze twéé wetgevende instanties erkent: de Europese Ministerraad en het Europese Parlement. Dat is een volstrekt idiote constructie. Het is een zegen dat dat ding is afgestemd. In die commissie van Giscard zaten toch verstandige mensen, zou je denken? Die moeten toch weten hoe een constitutie in elkaar zit?’

Wél was Ankersmit voorstander van het houden van een referendum over de grondwet. ‘Het had zelfs Europawijd moeten gebeuren. Want het ging om de grondslag van Europa. In dit referendum werd de samenleving even ontbonden. Ze viel uiteen in burgers, in een Hobbesiaanse natuurstaat, om te beslissen over de schepping van een nieuwe entiteit, de Europese Unie.

Maar is Frank Ankersmit ook voor méér referenda? Geenszins. ‘Wanneer de grote partijen meer referenda willen houden, zoals ze nu allemaal roepen, dan heffen ze de politiek op. Een referendumdemocratie is een testimonium paupertatis. Referenda kun je afnemen over kleine geïsoleerde onderwerpen. Over de keuze tussen een parkje, parkeerruimte of speeltuin. Maar niet over onderwerpen die volledig verweven zijn met meerdere thema’s. Stel dat je mensen via referenda laat beslissen over belastingen. Dan heeft zo’n besluit ook grote gevolgen voor de gezondheidszorg, het onderwijs of de infrastructuur. Die worden immers allemaal uit de belastingen gefinancierd, terwijl daarover geen referendum wordt gehouden. Dit soort thema’s kun je alleen aan de kiezers voorleggen in een totaalpakket, zoals nu gebeurt tijdens de parlementsverkiezingen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ankersmit is echter om nog een heel andere reden tegen te veel referenda. ‘In een directe democratie kan de burger het zich permitteren een bruut te zijn. Ook al zou je referenda in technisch opzicht kunnen perfectioneren, dan nog hoeft de burger niet meer te doen dan zijn vinger op te steken. Directe democratie maakt van de burger een primitief. Daarentegen socialiseert de representatieve democratie de burger en maakt ze hem lid van een politieke orde omdat de burger zich via politieke partijen in de volle breedte met politieke thema’s bezighoudt.

U bent dus voor een duidelijke rolverdeling tussen kiezers en politici?
‘Ik heb inderdaad weinig sympathie voor de huidige generatie politici die zo graag de kloof met het volk willen overbruggen. Zo’n kloof is voor een democratie van het grootste belang. Hij mág niet overbrugd worden en, belangrijker nog, hij kán ook niet overbrugd worden. Ons politieke model bestaat bij de gratie van de representatie. De gekozene representeert, de gerepresenteerde kiest. En zodra een groep mensen zich opdeelt in een groep kiezers en een groep gekozenen, ontstaat, tussen beiden in, de legitieme politieke macht. Die macht bevindt zich dus ín die kloof en is van geen van beiden. Daarom moeten we zowel theorieën verwerpen die de politieke macht bij God leggen, als die theorieën die hem aan een soeverein volk toekennen. Je kunt zeggen dat de kiezers het beheer van die macht voor een periode van vier jaar over die kloof heentillen en in handen leggen van een specifieke club politici. Om hem na vier jaar weer even terug te nemen.’
 
Nu is vier jaar een lange tijd. Hoe weet de burger of zijn representant hem in die periode geen poot uitdraait?
‘We zullen onze representanten toch hun werk moeten laten doen. Al was het maar om de simpele reden dat er zoiets bestaat als een werkverdeling. Zoals er nu eenmaal een klasse is die onderwijst, of een klasse die zorgt, is er ook een klasse die politiek bedrijft. De mensen worden horendol wanneer politici constant op hun stoep staan en om hun mening vragen.’
 
Maar vertrouwen we nog wel genoeg op onze politici om hen zo lang hun gang te laten gaan?
‘Politici moeten dat vertrouwen zien terug te winnen. En wel door de wereld vertrouwwekkend te maken. Dat kan hij doen door een ingewikkelde werkelijkheid zo veel mogelijk te vereenvoudigen.
Dat is geen boodschap die in Den Haag erg leeft. Daar luistert men liever naar zeer invloedrijke mensen als de PvdA-econoom Dick Wolfson. Hij is de pleitbezorger van de “transactiestaat”, van de gedachte dat op het terrein van staat veel marktwerking moet zijn. Hij schetst de burger op de eerste plaats als een wezen dat zich zowel in zijn relatie met zijn medeburgers als in zijn relatie met de staat alleen laat leiden door wat voor hem het meest voordelig is. De burger moet dus bij alles wat hij doet een economische winst- en verliesrekening opmaken. Dat maakt de samenleving zeer ingewikkeld en ondermijnt het vertrouwen van de burger in de politiek nog verder. De socioloog Niklas Luhmann meent terecht dat vertrouwen bestaat uit de “reductie van complexiteit”. En vandaag gebeurt juist het omgekeerde.’
 
Hoe doe je zoiets dan? Hoe moeten politici die complexiteit aan thema’s vereenvoudigen?
‘Dat doe je met metaforen. De relatie tussen burgers en politici is in essentie een metaforische. Zo’n metafoor ‘vangt’ een ingewikkelde werkelijkheid in beelden, en geeft ook meteen de richting aan van de oplossing. Denk aan een aantal stadsarchitecten die spreken over een bepaalde probleemwijk. Dan zegt de een bijvoorbeeld “deze wijk is echt een kankergezwel in deze stad”. De ander meent daarentegen dat “de wijk in haar groei beklemd is geraakt”. Beide metaforen vatten het probleem samen en openbaren meteen ook de richting waarin we de oplossing kunnen zoeken. Bij een kankergezwel zullen we iets moeten wegsnijden, of in dit geval afbreken en slopen. Bij een beknelde groei moeten we de ruimte vergroten, bijvoorbeeld door wegen om die stadswijk aan te leggen.’
 
Iemand als Fortuyn bleek met termen als de ‘verweesde samenleving’ of de ‘puinhopen van Paars’ veel gevoel te hebben voor metaforen. Hij kreeg volop vertrouwen van zijn kiezers.
‘Ja, Fortuyn bewoog zich dan ook precies in de kloof, in deze interface tussen politicus en burger. Hij danste met het volk. Hij wist dat representatie betekent dat je zoveel mogelijk recht doet aan de kiezers. Maar ook dat je de kloof in stand moet houden, dus zonder zich met hen te vereenzelvigen. Wanneer twee mensen dansen, dan is het evenmin hun bedoeling om elkaar te worden. De aardigheid van dansen veronderstelt dat je blijft wie je bent. Dat zei Fortuyn ook: “je moet je niet encanailleren, je moet de politicus blijven die je bent.” Dus niet meepraten met het publiek, zoals zoveel onzekere politici op dit moment doen.

Net als Fortuyn heeft ook Ayaan Hirsi Ali contact met de burger, terwijl ze toch haar politieke doelen nastreeft. Het verschil met Fortuyn is echter dat zij dat maar op één terrein doet: de lotsverbetering van moslimvrouwen. Terwijl het nu net de taak van de politicus is om niet één thema uit het hele pakket te lichten, maar dat thema in zijn verwevenheid met andere onderwerpen aan het licht te brengen.’
 
Nu is uw vakgebied de geschiedfilosofie. U houdt zich meer bezig met historici dan met politici. Zou je beiden met elkaar kunnen vergelijken?
‘Jazeker, want net als de politicus wordt de historicus geconfronteerd met een immense overdaad aan gegevens en zal daar een grote lijn uit moeten destilleren. En ook die grote lijn heeft het karakter van een metafoor. Neem een term als “de Renaissance” of “de Verlichting”. We weten allemaal dat de concrete situatie ten tijde van de Verlichting complex en tegenstrijdig was. Ook snapt iedereen dat rond 1750 niet plotseling het licht aanging. Desondanks haalt die ene term het specifieke van die periode in een klap boven water.

Dat is het aardige van de geschiedschrijving: ze brengt een ordening aan in de complexiteit van alle dag: een goede historicus ontwaart in een enorme hoeveelheid chaos een centraal thema. Stel je een magazijn voor, tot aan de nok gevuld met slecht geordend archiefmateriaal. Sluit een sublieme geschiedschrijver als de negentiende-eeuwse Ludwig von Ranke in die ouwe troep op. Wanneer hij na een tijdje naar buiten komt, heeft hij een goed verhaal met een dwingende grote lijn. Of neem onze eigen Johan Huizinga, die de veertiende en vijftiende eeuw weet te vatten in die ene metafoor van de Herfsttij der Middeleeuwen.
Wat een goede historicus dus doet, is het reduceren van de complexiteit. En dat is nu precies wat politici ook moeten doen.’
 
Representatie is voor u een belangrijk thema. In uw boeken behandelt u niet alleen de politieke representatie, maar ook de representatie in de kunst, in de taal, in de geschiedschrijving. Waarom?
‘We zitten gevangen in een heel bepaalde, wetenschappelijke manier van spreken. Daarin verhouden de woorden zich op een directe manier tot de dingen. Je zegt bijvoorbeeld “deze tafel is drie meter lang”. Een dergelijke zin verwijst naar een concrete tafel en zegt meteen iets over haar eigenschappen. Die tafel kun je in de werkelijkheid herkennen en nameten.

Deze directe opvatting van taal is vandaag ook de taal van de politiek. Er bestaat echter ook nog een vorm van taal die niet direct verwijst of eigenschappen openbaart, maar die representeert. Die taal vind je bijvoorbeeld in de schilderkunst. Je kunt een portret van Van Gogh niet splitsen in verf die verwijst naar degene die hij schildert en verf die de eigenschappen daarvan aangeeft. Het portret is volstrekt eigenstandig. En dat geldt natuurlijk ook voor muziek, poëzie of film. Al die zaken representeren de werkelijkheid en sluiten aan bij de ervaring. En de ervaring ligt ergens halverwege het individu, het “subject” dat iets kent, en het “object”, het ding dat gekend wordt.

De directe taal slaat echter een brug tussen beide en wil dat subject en object direct op elkaar aansluiten. Zo hoopt zij de ervaring die daar tussenin ligt dood te drukken. Daar laten veel vertegenwoordigers van de exacte wetenschappen ook geen twijfel over bestaan. De chemicus Boyle meende letterlijk dat de ervaring een slaaf moet zijn van de rede. Dat klopt natuurlijk niet. Een timmerman verdient zijn brood niet met kennis over de soortelijke massa van het hout of de chemische samenstelling ervan, noch met kennis over zichzelf. Zijn expertise ligt precies halverwege: in de ervaring die hij heeft opgedaan in zijn omgang met het hout.’
 
En die ervaring, die zich het beste uitdrukt in metaforen, moet nu weer gebruikt worden door de politicus in zijn contact met de burger.
‘Daarbij kan de politicus leren van de historicus die wéét dat je de ervaring niet dood kunt drukken. Sterker nog: de historicus heeft weinig anders in handen dan ervaringen. Iemand als Karl Marx wist dat overigens ook toen hij zei dat je de wereld pas leert kennen wanneer je hem probeert te veranderen. Je ervaart de essentie van de werkelijkheid alleen wanneer je er op een min of meer oppervlakkige manier mee omgaat. De politiek is echter verwetenschappelijkt en afgedwaald van de ervaring. En dat merken we pas weer wanneer iemand als Fortuyn op het podium verschijnt, met de ervaring van mensen speelt en zo hun vertrouwen wint.’
 
In augustus verschijnt bij de Historische Uitgeverij Groningen de Nederlandse vertaling van Frank Ankersmits Sublime historical experience (504 pag., $ 24.95, eerder dit jaar verschenen bij Stanford University Press).