Home Muziek Fragment Schopenhauer: wat gebeurt er als we opgaan in muziek?
Muziek

Fragment Schopenhauer: wat gebeurt er als we opgaan in muziek?

Door Arthur Schopenhauer op 10 maart 2025

Arthur Schopenhauer
Portret van Arthur Schopenhauer door Jules Lunteschütz (1822-1893)
Filosofie Magazine 2025 Maakt pessimisme gelukkig? Arthur Schopenhauer
03-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Muziek onthult het diepste wezen van de wereld, volgens Arthur Schopenhauer. Daarom kan muziek onze verlangens uitdrukken en de pijn ervan voor even wegnemen.

Het wezen van de mens bestaat hierin dat zijn wil streeft, vervolgens bevredigd wordt, en weer opnieuw streeft, en dat in voortdurende herhaling; ja, zijn geluk en welzijn is niets anders dan de snelle overgang van wens naar bevrediging en van bevrediging naar nieuwe wens; het uitblijven van bevrediging betekent immers lijden, het uitblijven van een nieuwe wens uit zich in een ijdel verlangen, languor, verveling. In diezelfde zin is het wezen van de melodie een voortdurend afwijken, afdwalen van de grondtoon op duizend verschillende wegen, niet alleen naar de harmonische intervallen – de terts en de dominant –, maar ook naar elke andere toon, naar de dissonante septiem en naar de extreme intervallen; maar steeds volgt er een uiteindelijke terugkeer naar de grondtoon. Op al deze wegen brengt de melodie het veelvormige streven van de wil tot uitdrukking, maar ook diens bevrediging door het uiteindelijk hervinden van een harmonische interval, en a fortiori van de grondtoon. Het bedenken van de melodie en het daarin onthullen van al de diepste geheimen van het menselijke willen en voelen, is het werk van het genie, wiens activiteit hier duidelijker dan elders, ver verwijderd is van elke vorm van reflectie en welbewuste doelgerichtheid en met recht inspiratie genoemd kan worden. Net als overal in de kunst, is ook hier het begrip onvruchtbaar: de componist openbaart het diepste wezen van de wereld en spreekt de diepste wijsheid uit, in een taal die zijn rede niet kan verstaan, net zoals een magnetische somnambule opheldering geeft over dingen waarvan ze, wanneer ze wakker is, geen benul heeft. Daarom zijn bij een componist, meer dan bij enige andere kunstenaar, mens en kunstenaar volstrekt gescheiden en verschillende personen. Zelfs bij de verklaring van deze wonderbaarlijke kunst schiet het begrip tekort en toont het zijn grenzen; maar hoe dan ook, ik wil nu weer trachten onze analogie voort te zetten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Welnu, zoals de snelle overgang van wens naar bevrediging, en van de bevrediging naar een nieuwe wens geluk en welzijn heet, zo zijn vlotte melodieën, zonder grote afdwalingen, vrolijk. Langzame melodieën daarentegen, die zich verliezen in smartelijke dissonanten en pas vele maten later terugkeren naar de grondtoon, worden als treurig ervaren, analoog aan de vertraagde, moeizame bevrediging. De vertraging van nieuwe wilsopwellingen, met andere woorden de verveling, zouden we niet anders kunnen uitdrukken als door een aangehouden grondtoon, waarvan het effect algauw onverdraaglijk zou zijn; uiterst monotone en nietszeggende melodieën benaderen dit heel dicht. De korte, bevattelijke perioden van vlotte dansmuziek lijken slechts te praten over het gemakkelijk toegankelijke, alledaagse geluk, terwijl daarentegen het allegro maestoso in grote perioden, lange passages en verre afdwalingen, een grootser, nobeler streven naar, en het uiteindelijke bereiken van een ver doel beschrijft. Het adagio gaat over het lijden van een groots en nobel streven, dat elk vluchtig geluk versmaadt. Maar hoe prachtig is niet het effect van mineur en majeur! Is het niet verbazingwekkend dat de verandering van een halve toon, de overgang van grote naar kleine terts, ons meteen en onvermijdelijk een bang en pijnlijk gevoel opdringt, waarvan ons de majeur weer net zo ogenblikkelijk verlost. Het adagio bereikt in mineur de uitdrukking van intense pijn en groeit uit tot een aangrijpende weeklacht. Dansmuziek in mineur lijkt het mislopen van het vluchtige geluk uit te drukken, een geluk dat men overigens beter zou kunnen versmaden; het lijkt te spreken over het bereiken van een minderwaardig doel onder kommervolle en moeilijke omstandigheden. De onuitputtelijkheid van mogelijke melodieën correspondeert met de onuitputtelijke rijkdom van de natuur aan individuen, fysiognomieën en levensgeschiedenissen. Omdat de overgang van de ene toonsoort naar een heel andere de samenhang met het voorafgaande geheel opheft, lijkt deze op de dood, voorzover het individu in de dood aan zijn eind komt. Maar de wil, die in dat individu verscheen, blijft gewoon doorleven en zich in andere individuen manifesteren, wier bewustzijn evenwel geen verbintenis heeft met dat van het eerste individu.

Arthur Schopenhauer (1788-1860) was een Duitse filosoof. De pessimistische denker hield zich bezig met metafysica en de wil. De wereld als wil en voorstelling (oorspronkelijk gepubliceerd in 1818) is zijn hoofdwerk.

Men mag echter bij het aantonen van al deze analogieën nooit vergeten dat de muziek er niet direct, maar slechts indirect mee in verband staat; zij brengt immers nooit de verschijning, maar enkel het innerlijke wezen, het ‘op-zichzelf’ van elke verschijning, namelijk de wil zelf tot uitdrukking. Ze drukt dus niet deze of gene afzonderlijke en concrete vreugde uit, deze of gene droefenis, pijn, ontzetting, jolijt, vrolijkheid of gemoedsrust; maar de vreugde als zodanig, de droefenis, de pijn, de ontzetting, het jolijt, de vrolijkheid, de gemoedsrust. Ze drukt deze stemmingen als het ware in abstracto uit, ze heeft het voorzien op de essentie van die stemmingen, zonder bijkomstigheden, dus ook zonder de bijbehorende motieven. Desalniettemin begrijpen wij haar in deze geabstraheerde kwintessens volkomen. Dit is ook de reden waarom onze fantasie zo gauw door muziek wordt geprikkeld en probeert om vaste vorm te geven aan dit heel direct tot ons sprekende, onzichtbare en toch zo levendige geestenrijk, om het met vlees en gebeente te bekleden en in een analoog voorbeeld om te zetten. Dit is de oorsprong van liederen op tekst en uiteindelijk van de opera. Juist om die reden mag de tekst zijn ondergeschikte rol nooit verloochenen en zichzelf promoveren tot de hoofdzaak en de muziek slechts gebruiken als uitdrukkingsmiddel, hetgeen een grote vergissing is en een kwalijke fout. Want de muziek brengt altijd slechts de kwintessens van het leven en zijn gebeurtenissen tot uitdrukking, nooit de gebeurtenissen zelf, waarvan de nuances dus nooit helemaal in de muziek hoorbaar kunnen worden gemaakt. Het is juist deze universaliteit, die uitsluitend eigen is aan de muziek, in combinatie met uiterste scherpte, die haar die grote waarde verleent, die haar als panacee voor al ons lijden toekomt. Wanneer de muziek te zeer aansluiting zoekt bij de woorden en zich wil modelleren naar de gebeurtenissen, probeert ze een taal te spreken die de hare niet is. Niemand heeft zich zo weinig aan deze fout bezondigd als Rossini; daarom spreekt zijn muziek zo duidelijk en zo zuiver haar eigen taal, dat zij de woorden helemaal niet nodig heeft; daarom bereikt ze haar volle effect, ook al wordt ze alleen door instrumenten uitgevoerd.

Als gevolg van dit alles kunnen we de verschijnende wereld of de natuur enerzijds, en de muziek anderzijds beschouwen als twee verschillende uitdrukkingswijzen van één en dezelfde zaak.

Dit is een fragment uit deel 1, boek 3 van De wereld als wil en voorstelling (Wereldbibliotheek, 2012).

De wereld als wil en voorstelling
Arthur Schopenhauer
vert. Hans Driessen
inl. Patricia De Martelaere

Wereldbibliotheek
1259 blz.