‘Sommige hersencellen worden actiever nadat je bent gestorven – toen onderzoekers van de Universiteit van Chicago dit bekendmaakten, verwachtten ze niet dat zoveel mensen zich zouden afvragen of dat betekent dat je nog leeft. De activiteit werd namelijk gevonden in gliacellen – de schoonmaakcellen van het brein – en die hebben in principe niets met bewustzijn te maken. Bovendien is hier sprake van slechts een paar duizend levende cellen, en dat is lang niet genoeg voor enig functiebehoud van het brein. Toch baarde dit onderzoek veel opzien. Het roept belangrijke vragen op over het onderscheid tussen leven en dood: leef je nog als sommige cellen in je brein nog activiteit vertonen? En wanneer ben je een levend wezen en wanneer niet meer?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Soms is de scheidslijn tussen leven en dood helemaal niet duidelijk. Dat is bijvoorbeeld het geval met comateuze patiënten. Handhaven ze zichzelf nog, beleven ze nog iets? Eigenlijk bevindt de comateuze patiënt zich in een soort tussenwereld, tussen leven en dood in. In de westerse wereld denken we veelal in dichotomieën: waar en onwaar, goed en slecht, man en vrouw, leven en dood. Maar het voorbeeld van de comateuze patiënt toont dat we vaak geen absolute grens tussen leven en dood kunnen trekken.
Hoe kunnen we leven dan het best begrijpen? Volgens de Duitse bioloog en filosoof Helmuth Plessner betreden we met deze vraag het domein van de filosofie. Hij stelt dat veel levenswetenschappers levende wezens als ding of machine zien: als samenraapsel van een bepaalde hoeveelheid moleculen, cellen en organen die in een causale relatie tot elkaar staan. Hierdoor raakt datgene wat levende wezens levend maakt uit het zicht.’
Functioneel geheel
‘Plessner hanteert een andere definitie van leven dan levenswetenschappers: levende wezens zijn volgens hem geen samenstelling van verschillende onderdelen, zoals een auto of een computer, maar een functioneel geheel dat zich actief tot zichzelf en de wereld verhoudt. Ze hebben dan ook een heel andere wijze van bestaan dan levenloze dingen: een computer bestaat gewoon, terwijl organismen hun leven leiden. Ze moeten zich actief handhaven in de ruimte. Zo neemt een eencellige bepaalde stoffen op en scheidt andere weer uit. En een kat eet en drinkt, en vlucht als er gevaar is. Ook een mens doet dat, en die is zich daarnaast bewust van zichzelf.
Als je op basis van dit onderzoek concludeert dat mensen met een paar actieve breincellen nog steeds leven, maak je geen duidelijk onderscheid tussen het leven van individuele cellen en het organisme als geheel. Dit onderzoek laat zien dat er op celniveau nog wel leven is. De gliacellen houden zichzelf nog steeds in stand en worden zelfs wat actiever na de dood; volgens de onderzoekers vormden ze zoveel vertakkingen dat ze op ontsproten aardappelen begonnen te lijken. Maar het organisme, het geleefde lichaam, leeft niet meer. Het kan zichzelf niet langer handhaven en vergaat.’
Onderzoek: In: Dachet, F., J.B. Brown, T. Valyi-Nagy, et al. (2021), ‘Selective time-dependent changes in activity and cell-specific gene expression in human postmortem brain’. Scientific Reports, 11 (6078).