Home Filosofie kan zo makkelijk zijn

Filosofie kan zo makkelijk zijn

Door Maarten Meester op 17 augustus 2010

07-2010 Filosofie Magazine Lees het magazine

Waar dient het allemaal voor?, is een van de twintig ‘grote vragen’ die de Engelse filosoof Simon Blackburn stelt. Hoewel zijn vragen groot zijn, is hij in zijn antwoorden nooit hoogdravend. Een bescheiden en prettige inleiding.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Filosofie is makkelijk, net zo makkelijk als krabben wanneer je jeuk hebt. Want stelt ieder mens niet spontaan de fundamentele vragen: heeft het leven zin? Hoe moet ik handelen? Moet ik bang zijn voor de dood?
Helaas wordt filosofie al snel moeilijk. Je koopt een inleiding en voor je het weet loop je tegen geheel andere vragen aan: Wat zijn de archai? Hoe zijn synthetische oordelen a priori mogelijk? Wat is het onderscheid tussen Sinn en Bedeutung? Een enkeling zet door, het gros van de lezers zal de inleiding in de kast zetten, om die er nooit meer uit te halen.
Gelukkig heeft de Engelse filosoof Simon Blackburn een inleiding geschreven die nu eens wél dicht bij die vragen blijft waar ieder mens mee worstelt. De hoogleraar aan Cambridge en North Carolina koos er twintig uit. Om een indruk te geven: waarom gaat alles steeds maar door? Wat is schoonheid? Waar dient het allemaal voor? En uiteraard: Moet ik bang zijn voor de dood?

In zijn behandeling van die vragen heeft Blackburn ook niet de nare gewoonte die veel van zijn collega-inleiders wel hebben om te ‘beginnen bij de Batavieren’, zoals dat in de journalistiek heet. Oftewel eerst de voorgeschiedenis van een onderwerp chronologisch en integraal behandelen en pas aan het eind van je artikel nog even kort op de actualiteit ingaan. Zo beginnen filosofen graag bij Thales (ca. 624 – ca. 545 v.Chr.), om pas honderden pagina’s later bij hedendaagse denkers aan te komen. Nee, Blackburn doet dat totaal anders. Hij blijft niet alleen dicht bij de vraag, hij blijft ook dicht bij het antwoord. Of beter: hij levert argumenten zodat de lezer zijn eigen antwoorden kan formuleren.

Gewoon taalgebruik

Om duidelijk te maken hoe hij dat doet, nemen we zijn antwoord op de volgende vraag: Wat zijn mijn rechten? Blackburn sluit meteen aan bij het gewone taalgebruik: ‘De vraag “Wat zijn mijn rechten?” zou je gewoon informatief kunnen stellen, in de betekenis van “Wat mag ik doen volgens de regels van een groep of een staatslichaam, en waar zijn die regels te vinden?”’ Daarna legt hij uit dat we het dan over ‘positieve’ rechten hebben, en dat daar volgens sommigen ‘natuurlijke’ rechten tegenoverstaan, rechten die ook bestaan als ze niet in een rechtssysteem zijn vastgelegd. Zo heeft hij in een paar woorden een cruciaal onderscheid geïntroduceerd.

Nu lijkt dit misschien in een theoretisch verhaal te verzanden, maar Blackburn voorkomt dat door hier direct duidelijk te maken wat er op het spel staat als we aannemen dat er natuurlijke rechten bestaan. ‘Ieder van ons zou geboren zijn met een pakket van vergunningen en privileges, als het ware vastgelegd in onze genen. Als we het begrip willen doortrekken naar andere soorten, zoals dierenbevrijders dat doen, of zelfs naar andere dingen in de natuurlijke wereld, zoals “extreme” ecologen soms doen, dan zouden we dieren, bomen, rivieren en bergen ook een dergelijke genetische aanleg kunnen toedichten. (…) We kunnen met reden bang zijn voor de ongecontroleerde expansie zoals die door deze ontwikkelingen wordt aangemoedigd.’

Blackburn noemt enkele voorbeelden: mensen die claimen recht te hebben op vakantie of het recht om hun kinderen met ‘allerlei religieuze onzin’ te laten indoctrineren. En heeft de Colorado niet het recht om naar zee te stromen? Wie zijn de mensen dan om deze rivier in te dammen?

Recht opeisen

Blackburn laat zien hoe gevaarlijke deze retoriek kan zijn, met een beroep op Jeremy Bentham (1748 – 1832), een van de bekendste critici van het natuurrecht. Die Engelse denker zei dat er geen problemen waren zolang we ‘right’ opvatten als een bijvoeglijk naamwoord, als goed. De ellende begint pas als mensen er een zelfstandig naamwoord van maken en hun recht gaan opeisen. Archetypisch was voor Bentham de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en De Burger. Hij vond die rechten zo abstract verwoord dat geen enkele regering ze kon respecteren. Gevangenisstraf voor een moordenaar? Aantasting van het recht op vrijheid. Inbeslagname van goederen bij een wanbetaler? Aantasting van het recht op bezit. Het volk heeft dus altijd wel een reden om in opstand te komen, waardoor het recht volgens Bentham tot anarchie leidt.
Blackburn is hier minder streng dan Bentham. De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger maakte deel uit van de politieke strijd van de Franse onderklasse, en die kon de taal van het natuurrecht goed gebruiken. Maar het natuurrecht echt funderen, lukt niet, en we moeten dat ook niet willen. ‘Het verdedigen van bepaalde gedragslijnen in veranderingen is prima, en het bezigen van de taal van rechten is een zeer redelijke manier om elkaar te overtuigen van de voordelen of verdiensten van een gedragslijn. Maar denken over rechten, hoe nevelig ook, alsof die een metafysische basis voor onze verdediging verschaffen, is dat niet. En denken aan een rekensom van rechten die uniek en transparant is voor mensen van de rede, is naar allerlei kanten toe gevaarlijk. Zelfs als het niet, zoals Bentham dacht, een recept is voor anarchie, dan is het toch zeker een recept voor eigengereidheid, en het brengt een soort schrale scholastiek in plaats van een vol menselijk en veelzijdig denken over wijsheid van wetten en gedragslijnen, en over wat er nodig is om ons samen te laten optrekken.’ Blackburns denken over rechten spiegelt zo zijn eigen benadering van de filosofie. Uiteindelijk draait het voor hem om de vraag: wat kunnen we ermee? Hoe helpt filosofie ons verder?

Laten we aansluitend bij dat pragmatisme afsluiten met opbouwende kritiek. Blackburn denkt sterk vanuit de Angelsaksische traditie. Typerend is dat hij bij de lijst van belangrijke filosofen achter in het boek wel enkele Australiërs noemt maar Foucault, Nietzsche en Hegel niet. Blackburn is gepokt en gemazeld in de analytische filosofie, dus so be it! Maar de Nederlandse vertaling versterkt de indruk nog eens dat filosofie vooral een Engelstalige aangelegenheid is. Zo is er sprake van Leibniz’ Principles of Nature and of Grace Founded on Reason en staat van veel teksten alleen de Engelse vertaling vermeld en niet dat er ook goede Nederlandstalige versies beschikbaar zijn. Dat moet toch beter kunnen.