Hoeveel kun je beschrijven met één wel gemikte uitspraak? Een meditatieve serie over beroemde mantra’s in de westerse filosofie. Deze keer: Jan Aertsen over het geluk van Thomas van Aquino.
Nicolaï Hartmann, een invloedrijk Duits filosoof aan het begin van de twintigste eeuw, werd op zijn wekelijkse spreekuurtje eens bezocht door een bezorgde vader, wiens zoon filosofie wilde gaan studeren. Vader wilde wel eens weten wat dat precies inhield, filosofie. Professor Hartmann begon enthousiast te oreren over zijn opvatting over een nieuwe ontologie en de kritische grondslagen van de kennis. Maar na een tijdje onderbrak de vader de professor en vroeg: ‘Moet u uw studenten niet wijzer en gelukkiger maken?’
‘De vader verwoordde wat veel mensen van de filosofie verwachten’, grijnst Jan Aertsen, directeur van het Thomas-Institut in Keulen: ‘Filosofie zou mensen gelukkig moeten maken.’
‘Geluk speelt van oudsher natuurlijk ook een heel prominente rol in de filosofie. Hegel, en in Duitsland moet je altijd Hegel citeren’, ironiseert Aertsen het academisch klimaat waarin hij sinds zes jaar werkzaam is, ‘Hegel zegt dat het centrale thema van de filosofie vóór Kant (1724-1804) de geluksproblematiek is. In de Nicomachische Ethiek bespreekt Aristoteles (384-322) de vraag waar het om gaat in het leven. Geluk, is het antwoord. En geluk is in zijn ogen niet zoiets als een tijdelijk subjectief genot. Het beslaat het hele project van een menselijk leven: een gelukt leven. Zo’n leven is mogelijk volgens Aristoteles door op de juiste wijze gebruik te maken het hoogste menselijke vermogen: het denken. Wie dit vermogen betrekt op dat wat het hoogst denkbaar is, die is gelukkig.’
Grenzen
‘Aristoteles vraagt zich wel af of zo’n gelukt leven eigenlijk “menselijk” haalbaar is.’ Thomas van Aquino (1225-1274) meent van niet. In zijn tijd werden veel teksten uit de Griekse Oudheid, waaronder die van Aristoteles, voor het gelatiniseerde Europa ontsloten. De aristotelische geluksopvatting werd zo in academische kring een belangrijk gespreksonderwerp. Aertsen: ‘Ene Boëthius van Denemarken, die tegelijk met Thomas aan de universiteit van Parijs werkte, ontwikkelde in zijn geschrift Summo Bono – over het hoogste goed – de gedachte dat gelukzaligheid slechts voor weinigen is weggelegd – “enkele mannen”, schrijft hij! Alleen de filosoof kan een volmaakt mens worden, omdat hij leeft volgens de orde van de natuur en is gericht op het bereiken van het hoogste goed. Dat geschrift heeft Thomas in zijn achterhoofd als hij in zijn Summa Theologia schrijft: “Filosofie kan niet volkomen gelukkig maken”.’
‘Boëthius’ elitaire uitleg van het aristotelische geluk, waarin iedereen streeft naar geluk en slechts enkelen het bereiken, is zinloos volgens Thomas. Het geluk is in principe voor iedereen bereikbaar.’ Maar afgezien van deze ‘democratische’ voorkeur heeft Thomas ook een meer principiële kritiek op het filosofische ideaal. Waar zijn we filosofisch gezien nu eigenlijk toe in staat, vraagt hij zich af. Als het geluk bestaat in de uitoefening van het hoogste vermogen – het denken – met betrekking tot het hoogste denkbare – in die tijd is dat God – dan is de kennis die we daarover kunnen bereiken altijd beperkt. Wij hebben nu eenmaal onze grenzen.
Lui