Home ‘Filosofie kan niet volkomen gelukkig maken’

‘Filosofie kan niet volkomen gelukkig maken’

Door Coen Simon op 11 juli 2000

06-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Hoeveel kun je beschrijven met één wel gemikte uitspraak? Een meditatieve serie over beroemde mantra’s in de westerse filosofie. Deze keer: Jan Aertsen over het geluk van Thomas van Aquino.

Nicolaï Hartmann, een invloedrijk Duits filosoof aan het begin van de twintigste eeuw, werd op zijn wekelijkse spreekuurtje eens bezocht door een bezorgde vader, wiens zoon filosofie wilde gaan studeren. Vader wilde wel eens weten wat dat precies inhield, filosofie. Professor Hartmann begon enthousiast te oreren over zijn opvatting over een nieuwe ontologie en de kritische grondslagen van de kennis. Maar na een tijdje onderbrak de vader de professor en vroeg: ‘Moet u uw studenten niet wijzer en gelukkiger maken?’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘De vader verwoordde wat veel mensen van de filosofie verwachten’, grijnst Jan Aertsen, directeur van het Thomas-Institut in Keulen: ‘Filosofie zou mensen gelukkig moeten maken.’
‘Geluk speelt van oudsher natuurlijk ook een heel prominente rol in de filosofie. Hegel, en in Duitsland moet je altijd Hegel citeren’, ironiseert Aertsen het academisch klimaat waarin hij sinds zes jaar werkzaam is, ‘Hegel zegt dat het centrale thema van de filosofie vóór Kant (1724-1804) de geluksproblematiek is. In de Nicomachische Ethiek bespreekt Aristoteles (384-322) de vraag waar het om gaat in het leven. Geluk, is het antwoord. En geluk is in zijn ogen niet zoiets als een tijdelijk subjectief genot. Het beslaat het hele project van een menselijk leven: een gelukt leven. Zo’n leven is mogelijk volgens Aristoteles door op de juiste wijze gebruik te maken het hoogste menselijke vermogen: het denken. Wie dit vermogen betrekt op dat wat het hoogst denkbaar is, die is gelukkig.’

Grenzen

‘Aristoteles vraagt zich wel af of zo’n gelukt leven eigenlijk “menselijk” haalbaar is.’ Thomas van Aquino (1225-1274) meent van niet. In zijn tijd werden veel teksten uit de Griekse Oudheid, waaronder die van Aristoteles, voor het gelatiniseerde Europa ontsloten. De aristotelische geluksopvatting werd zo in academische kring een belangrijk gespreksonderwerp. Aertsen: ‘Ene Boëthius van Denemarken, die tegelijk met Thomas aan de universiteit van Parijs werkte, ontwikkelde in zijn geschrift Summo Bono – over het hoogste goed – de gedachte dat gelukzaligheid slechts voor weinigen is weggelegd – “enkele mannen”, schrijft hij! Alleen de filosoof kan een volmaakt mens worden, omdat hij leeft volgens de orde van de natuur en is gericht op het bereiken van het hoogste goed. Dat geschrift heeft Thomas in zijn achterhoofd als hij in zijn Summa Theologia schrijft: “Filosofie kan niet volkomen gelukkig maken”.’

‘Boëthius’ elitaire uitleg van het aristotelische geluk, waarin iedereen streeft naar geluk en slechts enkelen het bereiken, is zinloos volgens Thomas. Het geluk is in principe voor iedereen bereikbaar.’ Maar afgezien van deze ‘democratische’ voorkeur heeft Thomas ook een meer principiële kritiek op het filosofische ideaal. Waar zijn we filosofisch gezien nu eigenlijk toe in staat, vraagt hij zich af. Als het geluk bestaat in de uitoefening van het hoogste vermogen – het denken – met betrekking tot het hoogste denkbare – in die tijd is dat God – dan is de kennis die we daarover kunnen bereiken altijd beperkt. Wij hebben nu eenmaal onze grenzen.

Aertsen: ‘Wat zowel bij Thomas als bij Boëthius een grote rol speelt is Aristoteles’ uitspraak: “Alle mensen verlangen van nature naar weten”. Onze wil tot weten is erop gericht om de oorzaak van de dingen te kennen. En het meest verlangen we dan te weten wat de allereerste oorzaak van de dingen is.’ Pas als de mens deze ultieme behoefte heeft bevredigd zou hij volmaakt gelukkig zijn. Wat je van deze eerste oorzaak kunt bewijzen, is dát hij er is, maar dat je nooit zult weten wát hij is. In het kort komt dat bewijs erop neer, dat er wel een eerste oorzaak van alles moet zijn, omdat niets beweegt, wat niet door iets anders bewogen wordt. Als je niet een eerste oorzaak aanneemt dan is alle beweging die je ontegenzeggelijk om je heen aantreft niet te verklaren. Er moet dus ergens als eerste iets in beweging worden gezet, door iets dat zelf niet al beweegt. Je kan nu niet nog eens vragen wat de oorzaak is van deze onbewogen beweger. Je geraakt dan namelijk in een oneindige regressie en die is niet voorstelbaar. Vandaar dat je volgens Thomas wel iets als eerste beweger moet aannemen, we kunnen niet anders. Maar wat dat ‘iets’ is, valt niet te zeggen. De kennis dat er zoiets is, is voor de mens het hoogst haalbare.
 

Lui

Aertsen: ‘De met ons denken verkregen kennis van eerste oorzaak is volgens Thomas dus onvolmaakt, er blijven altijd vragen over. De zogeheten laatste vragen kunnen niet door de filosofie beantwoord worden en dus kan de filosofie niet gelukkig maken in de volkomen betekenis die Boëthius eraan gaf. Filosofie is daarmee echter niet zinloos. Dat volmaakt geluk niet voor de mens is weggelegd, wil immers niet zeggen dat geluk binnen menselijke maten helemaal niet te bereiken is. Een afgeleide van het volkomen geluk is volgens Thomas daarom wel mogelijk.’ Ondanks de onhaalbaarheid van het volledige inzicht in de eerste oorzaak heeft het zin om door te denken. Je kunt niet zeggen, ach ik moet ergens stoppen om niet in een oneindige regressie van ‘eerste oorzaken’ terecht te komen, dus dan kan ik net zo goed niet nadenken. Aertsen: ‘Je moet een inhoudelijke grond hebben om te stoppen met nadenken, anders ben je dogmatisch – je stopt te vroeg – of lui – je begint er helemaal niet aan.’