Home Euthanasie: ‘Maar wat als het erop aan komt?’
De dood

Euthanasie: ‘Maar wat als het erop aan komt?’

Door Leon Heuts op 21 februari 2005

Euthanasie: ‘Maar wat als het erop aan komt?’
02-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Volgens een onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie beloven veel artsen hulp bij zelfdoding om er later onder slinkse wijze onderuit te komen – ook als de patiënt ondraaglijk lijdt en te kennen heeft gegeven dat hij wil sterven. Filosoof en verpleegarts Bert Keizer over weifelende artsen.


Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Wil je weten hoe dat gaat, in de praktijk? De longkankerpatiënt zegt: “Dokter, ik zie het niet meer zitten. Ik wil dit niet meemaken. Ik geloof eigenlijk dat ik wel dood zou willen. Ja, ik ben er denk ik wel aan toe…” De arts antwoordt: “U zou wel eens gelijk kunnen hebben. Wees niet bang, ik ben er voor u.” De arts vertrekt. Wat is nu eigenlijk afgesproken? Wil deze patiënt nu dood of niet? En wat betekent het als die arts zegt dat-ie er is voor de patiënt? Is hij ook bereid te helpen bij euthanasie? Onduidelijkheid. Dat is misschien wel de belangrijkste reden waarom veel artsen niet meehelpen aan een verzoek om euthanasie. Ze vragen simpelweg niet dóór als een patiënt met een vaag verzoek komt. Ze zeggen niet: “Weet u wel wat dat betekent, als u zegt dat u wel dood zou willen? Weet u, dat dit mogelijk is, mits de voorwaarden van de euthanasiewet in acht worden genomen?” Ze willen ook niet doorvragen, want er is geen arts die gemakkelijk omgaat met euthanasie. In principe probeert vrijwel iedere arts er onderuit te komen. En dat geldt óók als de patiënt wél komt met een weloverwogen verzoek tot euthanasie. Ook dan zegt de arts over het algemeen: “ik ben er voor u”. Natuurlijk zegt hij dat. Hou een enquête onder artsen en ik verzeker je dat meer dan negentig procent vóór euthanasie is. Maar wat als het erop aan komt? Artsen schuiven het vaak halfbewust voor zich uit totdat de persoon verward raakt of in een coma komt. Vervolgens zeggen ze: “ik kan niet meer beoordelen of hij ondraaglijk lijdt”, of: “hij kan zijn stervenswens niet meer rustig en zelfverzekerd herhalen.”.’

‘Het probleem is: dokters hebben de pest aan euthanasie. Ze hebben niet alleen een hekel aan het geregel – dat ook onder de huidige euthanasiewetgeving noodzakelijk is. Het is ook ontzettend moeilijk om iemand te helpen met sterven. De uitvluchtjes liggen voor de hand, en ik hoor ze wel op borrels. Je hebt de uitvlucht naar de psychiatrie: “hij wil niet écht dood, hij is depressief.” Het komt vaak voor dat men patiënten die écht hartstochtelijk dood willen, en écht ondraaglijke fysieke pijnen lijden een antidepressivum geeft, waarvan je pas na drie maanden kunt zeggen of het werkt. En als het ene niet werkt dan zijn er altijd nog andere medicijnen. En zo kan je de hele apotheek doorgaan, maar je wordt altijd ingehaald door de dood. Een uitvlucht die de laatste tijd in het nieuws is, is palliatieve sedatie – dat betekent dat je patiënten kunstmatig in slaap houdt door een combinatie van pijnstillers en slaapmiddelen. Fantastisch: de patiënt voelt niets, de arts maakt niemand dood. Het is niet zo eng: de patiënt slaapt rustig, blosje op de wangen, en zakt na een tijdje langzaam weg. Maar wat is dit anders dan euthanasie, maar dan uitgestrekt over meerdere dagen? Moeten hier niet dezelfde normen gelden als voor euthanasie? Ik noem het euthanasie met de zachte g. De katholieke manier: iemand dood maken zonder dood te maken. Die uitvluchten hebben alles te maken met het feit dat artsen willen dokteren; ze willen mensen beter maken. Daarnaast is euthanasie onomkeerbaar. Per ongeluk een gezonde blinde darm eruit halen – en dat gebeurt vaak – is niet leuk, maar er valt mee te leven. Dood, daarentegen, is dood.’ 
 

Verbondenheid

‘Maar de belangrijkste reden is de diepe, sociale verbondenheid tussen alle mensen. Het is gewoon moeilijk iemand te laten sterven. Iemand gaat door jouw hand dood; da’s niet niks. Denk alleen al aan de lullige nuchterheid die nodig is om zo iets aangrijpends te organiseren. “Wanneer zal ik het drankje komen brengen? Schikt het vrijdag om 3 uur?” Kan je je voorstellen hoe moeilijk het is zo’n vraag te stellen, op het moment dat een patiënt zegt: nu wil ik niet meer verder? De meeste artsen zouden het liefst het dodelijk drankje bij de voordeur willen neerzetten, in de hoop dat het via de deurmat naar binnentrekt en vanzelf de patiënt bereikt.’   

‘Tegenstanders van de euthanasiewet zeggen: “Dit komt ervan. Je plaatst artsen door de wetgeving in een onmogelijke positie. Een wet is abstract – ze houdt geen rekening met de praktijk. Met artsen die heen en weer worden geslingerd tussen loyaliteit en de moeilijkheid iemand te laten sterven.” En ergens hebben ze gelijk. Euthanasie is geen medische aangelegenheid. Het heeft te maken met zingeving, met de vraag wat een leven waard is. Dat heeft alles te maken met ethiek, en weinig met dokteren. Maar mijn antwoord luidt: “wat is het alternatief?” Zo lang klaar-met-leven-pillen niet vrij verkrijgbaar zijn bij Albert Heijn, komt er altijd een arts bij kijken om de medicijnen te verstrekken. En zelfs áls ze vrij beschikbaar zouden zijn, dan nóg zouden mensen naar hun arts gaan. “Het alternatief”, zeggen tegenstanders dan, “is goede zorg voor stervenden en, meer in het algemeen, werken aan een samenleving waar zaken minder worden geregeld per wet, en waar meer de nadruk ligt op sociale verbondenheid. Dan voelen ouderen zich ook minder snel overbodig. Dan beland je niet zo snel op een hellend vlak.Want met de huidige wetgeving dienen steeds nieuwe groepen zich aan als euthanasiekandidaten. De nieuwste categorie is oude mensen die moe zijn van het leven.” De hysterische vraag die men dan stelt, is: “Waar moet dat eindigen?”.’

‘”Lik me nana”, antwoord ik dan. Hoeveel levensmoeien neem jij dan mee naar huis? Wie ben jij om de zin-van-het-leven te dicteren aan een 90-jarige, blinde, eenzame vrouw?  Oud worden is nooit leuk. Er blijft weinig van je over, hoe sociaal een samenleving ook is. Begrijp me goed, ik woon nog altijd liever in een land met een goede sterfbedzorg, maar waar euthanasie is verboden, dan in een land waar euthanasie al te gemakkelijk mogelijk is, maar waar er geen enkele kennis is over hoe sterven nu eigenlijk gaat. Maar het liefste heb ik het allebei. Nederland heeft nu een euthanasiewetgeving waar iedere arts mee uit de voeten kan, tegelijkertijd wordt de kennis van het sterfbed steeds groter. In navolging van Engeland krijgen artsen nu uitstekende nascholing over het stervensproces. Het gaat dus goed. Ik ben blij dat een arts bij zo’n ingrijpende handeling nu een objectieve steun heeft aan de wet. Ik verwijt artsen dan ook het huidige gemodder. Als ze het moeilijk hebben – wat op zich begrijpelijk is – dan moeten ze verzoeken tot euthanasie doorverwijzen naar een arts die wél bereid is te helpen. De NVVE heeft onderzocht dat jaarlijks 6600 verzoeken tot euthanasie niet worden gehonoreerd. Mét de NVVE  stel ik dat de huidige wetgeving niet tot te veel, maar nog steeds tot te weinig euthanasie leidt. En ik zeg dit uit diepe solidariteit met stervenden, dezelfde solidariteit als artsen hebben die juist daarom de handeling niet durven te verrichten. Soms lijden mensen zó intens, dat de dood de meest humane keuze is. Ik heb in mijn 22-jarige carrière als verpleegarts regelmatig geholpen bij de dood van een patiënt, maar als mensen aan mij vragen: “hoeveel mensen heb jij nu gedood”, dan antwoord ik: “geen een”.’    

 De publicatie van de NVVE is verschenen onder de titel ‘Euthanasie, de praktijk anders bekeken’, geschreven door journalist en docent verpleegkunde Hans van Dam. Van Bert Keizer verscheen: ‘Het refrein is Hein. Leven en sterven in een verpleeghuis’.