Home Mensenrechten En mensenplichten dan?
Mensenrechten

En mensenplichten dan?

Door Nina Tesselaar op 31 december 2018

En mensenplichten dan?
Cover van 01-2019
01-2019 Filosofie magazine Lees het magazine
We vroegen onze lezers om nieuwe mensenrechten. Maar zij benadrukten dat we onze plichten niet moesten vergeten. Filosoof Eric Boot gaat daarom in op het belang daarvan. ‘We zijn vergeten dat plichten ons vrijheid kunnen geven.’

Dit artikel krijg je van ons cadeau

Wil je onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? Je bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en je hebt direct toegang.

In december 2018 vierde de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens haar zeventigste verjaardag, en vroegen we onze lezers om voorstellen te doen voor nieuwe mensenrechten. Er werden prachtige rechten genoemd – zoals het recht op seksuele gezondheid, het recht op woede en het recht om kinderlijk te spelen. Maar we kregen ook opvallend vaak een dringend verzoek: er moet éérst aandacht komen voor mensenplichten voordat we over nieuwe mensenrechten kunnen nadenken. Want we kunnen toch niet zomaar steeds meer eisen zonder iets terug te doen?

Filosoof Eric Boot is werkzaam aan de Universiteit Leiden en gespecialiseerd in mensenrechten en mensenplichten. Ook hij ziet dat het morele en politieke debat steeds meer draait om rechten, terwijl mensenplichten worden vergeten: ‘Sinds de achttiende eeuw zie je dat ons normatieve denken – hoe we moeten handelen als mens – vooral gericht is op de rechten die we hebben. Daaruit is de gedachte ontstaan dat we goed handelen zolang we de rechten van een ander maar niet schaden.’

Revolutie

Hoe is deze verschuiving van plichten naar rechten ontstaan? Volgens Boot begon het denken over de mens in termen van mensenrechten tijdens de Franse en Amerikaanse Revoluties. Het individu maakte toen voor het eerst zijn intrede als een belangrijk onderdeel van de westerse samenleving. Daarvóór werd – ook in de politieke filosofie – het individu gezien als ondergeschikt aan de gemeenschap en de soeverein. De burger had een vaste en onveranderlijke plaats in de samenleving, en had als voornaamste taak de plichten te vervullen die hij verschuldigd was aan die samenleving. Maar tijdens de revoluties verloor de soeverein zijn verheven status. De burger bezat niet langer enkel plichten jegens de gemeenschap, maar werd ook erkend als drager van onvervreemdbare rechten.

Ook in de moraalfilosofie ging het vóór de Franse en Amerikaanse Revoluties vooral over de plichten die je moest vervullen als mens, legt Boot uit. De vraag was niet ‘Waar heb ik recht op?’, maar eerder ‘Hoe moet ik handelen?’ Als voorbeeld noemt hij Immanuel Kant: ‘Kant stelde dat we de plicht hebben om te handelen naar onze menselijke waardigheid. Als mens zijn wij namelijk in staat te leven in overeenstemming met wetten die wij onszelf voorschrijven. Hierin bestaat onze vrijheid, die Kant begrijpt als autonomie. Daadwerkelijk vrij zijn, en handelen in overeenstemming met onze waardigheid, bestaat uit handelen in overeenstemming met de plicht.

Met de opkomst van mensenrechten raakten plichten in de moraalfilosofie op de achtergrond, maar vond er ook een omwenteling plaats in ons denken over plichten. Het idee van Kant dat een plicht ons vrijheid geeft staat bijvoorbeeld haaks op de connotatie die plichten nu hebben. We denken tegenwoordig dat plichten onze vrijheid inperken. We associëren ze met dwang en “moeten”. Terwijl we vinden dat rechten ons juist vrijheid verschaffen.’

Schouderklopje

De gedachte dat rechten en plichten tegenover elkaar staan klopt niet, zegt Boot. ‘Het is niet zo dat het een vrijheid verschaft en het ander die weer inperkt. Rechten corresponderen juist altijd met plichten. Als ik bijvoorbeeld het recht heb om mijn lening terugbetaald te krijgen, dan betekent dit dat de ander een plicht heeft om het geld op mijn rekening te storten. Zonder die plicht is mijn recht niets waard. Dat geldt ook voor mensenrechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. Om dat recht mogelijk te maken hebben andere mensen de plicht om mij niet te hinderen wanneer ik mijn mening uit.’

Toch is er te weinig aandacht voor mensenplichten.
‘Dat heeft twee redenen. Enerzijds heeft de nadruk op mensenrechten een nieuwe morele standaard gecreëerd: zolang je andermans rechten niet schaadt vindt men in de regel dat je niks verkeerd doet. Dit heeft tot gevolg dat het vervullen van een plicht wordt gezien als iets extra’s. Stel dat je bijvoorbeeld vindt dat mensen de plicht hebben om te doneren aan liefdadigheid. In de huidige samen­leving vinden we iemand die aan goede doelen geeft algauw moreel superieur – we geven die persoon een schouderklopje. Maar als iemand niet aan liefdadigheid geeft, terwijl diegene wel de middelen heeft, vinden we dat niet per se slecht.

‘Hetzelfde geldt voor burgerplichten, zoals politieke participatie. Een democratie werkt alleen wanneer burgers actief meedoen, maar tegelijkertijd wordt er niet voldoende van je verwacht dat je je ook daadwerkelijk inzet voor je gemeenschap.’

Anderzijds is het probleem dat rechten wel altijd met plichten corresponderen, maar plichten niet altijd met rechten. Doordat de aandacht vooral uitgaat naar rechten, vergeten we de plichten die niet duidelijk corresponderen met een recht. Neem opnieuw het voorbeeld van een liefdadigheidsplicht. Daar kan juridisch gezien geen recht tegenover staan. Dat zou namelijk betekenen dat liefdadigheidsorganisaties het recht hebben om geld van je te ontvangen en je kunnen aanklagen wanneer je niet hebt gedoneerd. Sommige plichten hebben dus geen corresponderend recht, en dit heeft tot gevolg dat ze op de achtergrond raken. Er ontstaat een verarming van het morele discours.’

Nowheresville

Die verarming van het morele discours wordt extra duidelijk in de fictieve stad Nowheresville II, bedacht door de Amerikaanse rechtsfilosoof John Feinberg. In deze stad worden schulden nooit kwijtgescholden, geeft niemand ooit iets gratis weg en doet niemand vrijwilligerswerk. Het is een stad waarin wel rechten bestaan, maar niemand plichten heeft. Boot: ‘Omdat de Nowheresvillians niets verkeerd menen te doen wanneer ze andermans rechten niet schaden, zullen ze plichten die niet met een recht corresponderen uiteindelijk vergeten. Ze staan immers in hun recht om al die dingen niet te doen.’

Maar dit doet niets af aan het belang van rechten, legt Boot uit. Nowheresville II was namelijk een antwoord op een eerder gedachte-experiment van Feinberg, Nowheresville. In deze stad gebeurt het tegenovergestelde: de inwoners hebben nog nooit van rechten gehoord. Wel bestaan er plichten, die iedereen zo goed mogelijk probeert te vervullen. Er is politieke participatie, liefdadigheid, vergeving, vriendschap – kortom, iedereen doet zijn best voor elkaar.

Boot: ‘Dit klinkt misschien als een fijne samenleving, maar toch is er een probleem met deze stad. De Nowheresvillians hebben geen poot om op te staan op het moment dat iemand zijn plichten niet goed vervult. Ze kunnen elkaar daarop aanspreken, maar in het ergste geval zullen ze moeten smeken of chanteren. En zelfs wanneer de Nowheresvillians wel netjes al hun plichten vervullen, zijn ze extreem afhankelijk van elkaar.’

Is die afhankelijkheid erg?
‘Ja, want de inwoners van Nowheresville zijn niet daad­werkelijk vrij. Kant zei wel dat plichten ons vrijheid geven, maar Feinberg laat zien dat we óók rechten nodig hebben om die vrijheid te waarborgen.’

Daarom is Boot ook zeker niet tegen mensenrechten. ‘Mensen denken algauw dat je tegen mensenrechten bent wanneer je pleit voor mensenplichten. Dat is niet zo, maar de nadruk moet meer op mensenplichten komen te liggen. Met alleen mensenrechten ben je er niet, al helemaal niet in onze individualistische samenleving. Mensenplichten kunnen ons uit de privésfeer trekken, naar de gemeenschap waarin we leven. En die gemeenschap kunnen we alleen onderhouden als we óók onze mensenplichten vervullen. Laten we van onze samenleving geen Nowheresville II maken.’