Dit artikel is exclusief voor abonnees
Centraal in Benjamins analyse van de kunst en haar reproduceerbaarheid staat het begrip “aura”, dat voor hem het belangrijkste kenmerk van het traditionele kunstwerk was. Door de massale reproductie van beelden met behulp van fotografie en film verliest de kunst volgens Benjamin haar auratische karakter. ‘In de tijd van de technologische reproduceerbaarheid van het kunstwerk gaat zijn aura teloor. Dat is een symptomatisch gebeuren, waarvan de betekenis de grenzen van de kunst overschrijdt. In het algemeen kan men zeggen dat de reproductietechniek het gereproduceerde uit de sfeer van de traditie haalt. Door de reproductie te vermenigvuldigen vervangt ze het eenmalige bestaan van het kunstwerk door een veelvoudig bestaan. En doordat de beschouwer in welke situatie ook met de reproductie kan worden geconfronteerd, verkrijgt het gereproduceerde een actuele betekenis. Deze beide processen ondermijnen de traditie verregaand – een ondermijning die de keerzijde vormt van de huidige crisis en vernieuwing van de mensheid.’
Teken van vrijheid
Op meerdere plaatsen in zijn brief waarschuwde Adorno Benjamin voor een al te grote invloed van Bertolt Brecht. Daarbij doelde hij niet alleen op Brechts afwijkende opvatting van het marxisme maar ook op de dubieuze wijze waarop de toneelschrijver kunst met politiek verbond. Een dialectisch concept van kunst en massacultuur – ‘een dialectiek die zich tussen extremen beweegt’ – is pas mogelijk wanneer ze totaal vrij is van ‘brechtiaanse motieven’. Ook moest Adorno niets hebben van de manier waarop Benjamin het materialisme van Marx in een filosofisch messianisme vertaalde. Een dergelijk materialisme was hem veel te ‘antropologisch’, alsof voor Benjamin ‘het menselijk lichaam de ultieme concreetheid’ was. Adorno achtte zich niet in staat hem in een dergelijke ondialectische ontologie van het lichaam te volgen.
De intensieve discussies die Adorno en Benjamin blijkens deze brief voerden, duiden erop dat de jongere van de twee, Adorno, zich probeerde af te zetten tegen de oudere om op die manier een eigen positie te veroveren. Daaraan droeg ook zijn voortdurende gevecht met de fenomenologie van Husserl bij, alsmede zijn hernieuwde studie van Hegel en later ook die van enkele geschriften van Marx. Zijn kritiek op centrale stellingen van Benjamin zoals hij die in zijn briefwisseling en gesprekken met hem formuleerde, diende ertoe om zijn idee van een antithetische dialectiek te vrijwaren van de vermenging met theologische en politieke categorieën en met messianistische en eschatologische denkwijzen zoals hij die bij Benjamin waarnam. Dat waren de belangrijkste thema’s waarover ze tijdens hun ontmoetingen in Parijs gedurende de jaren 1936-37 spraken. De beide vrienden troffen elkaar hetzij in Adorno’s geliefde Hotel Littré, hetzij in een van de beroemde cafés van St. Germain. Omdat Benjamin de ook door Adorno vereerde stad van binnen en van buiten kende, kostte het niet de minste moeite om geschikte plekken te vinden voor hun persoonlijke gesprekken alsook voor hun culinaire verlangens.
Mystificerende tendens
Adorno’s kritiek op Benjamin gold hoe langer hoe meer iedere vorm van onmiddellijkheid. Steen des aanstoots was wat hij de “mystificerende tendens” in Benjamins denken noemde. In 1936 betrof dat vooral de mystificering van de arbeidersbeweging en de proletarische revolutie. In een brief aan Horkheimer beklaagde Adorno zich over Benjamins neiging om op het proletariaat te vertrouwen ‘alsof het een blinde wereldgeest was’, een neiging die hij opnieuw aan de schadelijke invloed van Brecht meende te moeten toeschrijven. Dat vertrouwen is ondialectisch, vond Adorno, Benjamin lijkt wel ‘een doorgedraaide padvinder’. Aldus nam Adorno duidelijk afstand van een aantal filosofische uitgangspunten van Benjamin. Tegelijkertijd hoopte hij door de confrontatie met hem, zich te kunnen optrekken aan Benjamins formidabele intellectuele kracht. Adorno gedroeg zich ongetwijfdeld ook zo dubbelzinnig omdat hij van zichzelf wist hoe snel hij originele filosofische inzichten van anderen tot de zijne maakte. Hij besefte maar al te goed dat hij ervoor moest waken om bij de productieve verwerking van andermans gedachten zijn eigen positie uit het oog te verliezen.
Uit: Stefan Müller-Doohm, Adorno: Eine Biographie. Suhrkamp Verlag, 2003
Vertaling: Antoine Verbij