Home Een coach kan nooit een meester vervangen

Een coach kan nooit een meester vervangen

Door Frank Meester op 26 oktober 2009

09-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

De coach is in omdat je bij hem je zelfstandigheid behoudt. Maar echte wijsheid krijg je pas door te vertrouwen op een meester.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De voorzitter nam het woord. Misschien ging hij iets ging vertellen over wat een coach doet. Ik zat samen met honderden coaches in de zaal van de Nyenrode Business Universiteit, waar de Nederlandse Orde van Beroepscoaches zijn jaarlijkse conferentie hield. Ik moest daarna, samen met mijn broer Maarten, zelf een praatje houden voor de aanwezigen en kon nog wel wat informatie gebruiken over de praktijk van de beroepscoach.
Er was veel veranderd, vertelde de voorzitter. Ik pakte mijn pen en papier in de verwachting eindelijk iets te horen over wat coaching precies inhoudt. Maar de veranderingen waren niet inhoudelijk van aard: de naamplaatjes waren dit jaar voorzien van een koord waardoor je ze om je nek kon hangen en het logo van de orde was vernieuwd; de lijnen waren ronder.
Deze inleiding gaf mij al net zo weinig houvast als het voorgesprek dat ik had gehad enkele weken eerder. Ik kreeg toen ook geen antwoord op mijn vragen naar de inhoud van het vak. Maar als ik een voorstel deed voor een onderwerp voor onze lezing, dan was dat steeds ‘een schot in de roos’. Wat ik ook voorstelde, het was voortreffelijk. Mijn gesprekspartner was duidelijk niet van plan mij iets te vertellen of te leren over coachen, hij wilde alleen naar mij luisteren. Hij was daarmee een goede coach. Want in mijn zoektocht naar de praktijk van de coach had ik al wel ontdekt dat de coach zich op de gecoachte moet richten en niet andersom.

Karate Kid
De coach verschilt wezenlijk van de leermeester. Deze beheerst een vak en zijn leerling richt zich op hem om het vak ook te leren. Zo laat de leermeester Miyagi in de film Karate Kid zijn leerling zijn auto wassen, de vloer boenen en zijn schutting schuren, zonder dat hij uitlegt waarom. Natuurlijk is Myagi een karikatuur, maar wel een die laat zien waarom het leermeesterschap ‘uit’ is, en coaching ‘in’. Een leermeester wordt verbonden met begrippen die niet passen in deze tijd van ‘individuele autonomie’; begrippen als gehoorzaamheid, onderwerping en volgzaamheid – woorden die we al snel verbinden met slaafse imitatie.
Een coach ‘staat’ echter voor waarden als zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid – je moet vooral jezelf leren ontdekken, in samenspraak met je coach je eigen potentie ontwikkelen. De eerste regel van de tien gouden regels van het coachschap (zie: www.leren.nl) stelt niet voor niets: ‘De coach en gecoachte gebruiken de eerste bijeenkomst om samen het doel te bepalen. Ze maken een stappenplan met leerdoelen, leerresultaten en planning.’
Bij Miyagi’s lessen ontbreken stappenplan, leerdoelen en leerresultaten. De leerling dient zichzelf opzij te zetten en een open houding te hebben voor een andere benadering. Bij het uiteindelijke doel kan hij zich niets voorstellen. Wie viool leert spelen, weet niet bij voorbaat wat het is om violist te zijn; hij verlangt er hooguit naar, maar het is aan de meester om dat verlangen te sturen.
De coach neemt echter geen standpunt in, hij staat niet voor de inhoud. Hij vraagt: ‘Wat wil je worden?’ Van hem moet je juist jezelf blijven. Op dit moment zijn er naar schatting ruim vijfduizend coaches, sportcoaches niet meegerekend, actief in Nederland, van wie er tweeduizend zijn aangesloten bij de Nederlandse Orde van Beroepscoaches. Geen wonder dat coaches welvaren bij een tijd waarin ‘gewoon jezelf blijven’ een van de belangrijkste imperatieven is.

Navolging
Maar is leren eigenlijk wel te verenigen met ‘gewoon jezelf blijven’? Nu het model van het coachen ook het onderwijs verovert – ‘zelfleermethoden’, waarbij de docent een rol als coach aan de zijlijn krijgt, en steeds minder les of college geeft – is het van belang daarbij stil te staan. Het binnenkort te verschijnen boek Meesters en discipelen, onder redactie van Paul Cortois (Katholieke Universiteit Leuven) en Walter van Herck (Universiteit Antwerpen), werpt een andere blik op het meesterschap, en leest als een pleidooi om deze oude methode van kennisoverdracht weer in ere te herstellen. Van Herck legt uit: ‘Dat meesterschap per definitie slaafse imitatie zou vereisen, en dus leidt tot onkritische geesten, is niet juist. Integendeel, het is juist door navolging dat er zoiets kan ontstaan als een kritische en zelfs originele geest.’
‘Ik bouw daarmee verder op wat de twintigste-eeuwse filosoof Ludwig Wittgenstein in het postuum verschenen On Certainty (1969) schrijft over vertrouwen: zonder navolging kun je niet leren, en navolging vereist vertrouwen. Neem kinderen, die hebben twee tegenovergestelde eigenschappen. Ze verwonderen ze zich over alles. Ze vragen maar door en zijn niet snel tevreden met de antwoorden. Tegelijk zijn ze juist goedgelovig en kun je ze van alles op de mouw spelden, of het nu Sinterklaas is of de tandenfee.’
‘Wittgenstein vraagt zich af welke van deze twee eigenschappen het belangrijkste is als het gaat om kennisverwerving: kritisch zijn, of goedgelovig. Wij zouden zeggen: de eerste. We vinden immers een kritische geest een teken van autonomie. Maar volgens Wittgenstein is het juist de tweede. Je moet eerst geloven voordat je kunt twijfelen. Wie tijdens het leren voortdurend kritisch is – over de leermethode, de lesstof, de meester et cetera –, die leert nooit wat. Je moet er eerst maar op vertrouwen dat wat jou wordt voorgeschoteld een bepaald doel heeft. Pas daarna leer je de diepere gronden en betekenissen van de stof, en kun je pas écht kritisch zijn. Bovendien kun je dan pas origineel en creatief met een bepaalde stof omgaan.’

Spiegelneuronen
Van Hercks nadruk op het belang van navolging voor leren is niet nieuw. In zijn Poetica schrijft Aristoteles al dat de mens zich onderscheidt van andere dieren doordat hij het best in staat is om te imiteren, en hedendaags onderzoek ondersteunt dit eeuwenoude inzicht. Imitatie is niet alleen van groot belang voor de cognitieve ontwikkeling van het kind, maar ook een essentiële karakteristiek van intermenselijke relaties.
Zo wijst onderzoek naar zogeheten spiegelneuronen uit dat alleen al het zien van gedrag van anderen eenzelfde activiteit in de hersenen veroorzaakt als wanneer we onszelf zo zouden gedragen. Het brein ‘weerspiegelt’ als het ware het gedrag van een ander. Er zijn filmpjes gemaakt van werknemers die naast hun baas zitten in een vergadering en telkens als hun chef zijn armen over elkaar legt of zijn kin ondersteunt met zijn hand, dat ook doen. Televisie-, film- en computerbeelden bieden tegenwoordig veel inspiratie voor de rollen die we spelen. Je kunt je er moeilijk aan onttrekken. Daarom gaat de vraag of leren wel te verenigen is met ‘jezelf blijven’ nog niet ver genoeg. We moeten ons afvragen of je überhaupt ooit ‘jezelf’ kunt zijn. Misschien is het beter om te stellen dat je steeds bezig bent jezelf te worden door anderen na te doen. We spelen voortdurend een rol – imiteren wat we oppikken van vrienden, boeken, films et cetera.
Maar dat betekent niet dat we nooit origineel of kritisch zijn. We moeten juist concluderen dat een geslaagde navolging essentieel is om ‘later’ daadwerkelijk origineel, kritisch en creatief te zijn. Sterker nog: misschien is het risico van slaafsheid juist groter als we stug blijven vasthouden aan het romantische idee dat we heel oorspronkelijk zijn, en ‘echt onszelf zijn’. Echte originaliteit begint juist met de durf daadwerkelijk te veranderen. Of, zoals Van Herck zegt: ‘Leren is niet zozeer tot jezelf komen, maar juist uit jezelf treden.’

Röntgenfoto’s analyseren
Daarmee kan een leermeester helpen. Hij dwingt je zijn logica te volgen. Pas wanneer je je die eigen hebt gemaakt en je op eigen benen kunt staan, is het tijd voor kritiek. Tot die tijd volg je hem of haar. Dat moet ook wel, want wie ‘uit zichzelf treedt’ – of dat nu is door een studie die ver af staat van je eigen kennis, of een wezenlijke verandering in je manier van werken – weet niet waarnaartoe te stappen. Van Herck: ‘Je kunt niet geheel verklaren waarom je een ander volgt, en een meester kan niet geheel legitimeren waarom je zijn weg moet volgen. In onze cultuur menen we dat alles kan worden gelegitimeerd, maar meestal kun je nooit helemaal rationaliseren waarom je iets doet.’
‘We hebben, zoals de Hongaars-Britse filosoof Michael Polanyi dat zegt, ‘‘stilzwijgende kennis’’. Kennis die zich niet laat expliciteren. Neem het leren analyseren van röntgenfoto’s. Een arts in opleiding kan dat nooit alleen uit een boek leren. Een ervaren arts moet het hem voordoen: daar zit een zwelling, daar een breuk. Natuurlijk kun je vervolgens precies uitleggen hoe zo’n breuk of zwelling eruitziet, maar je kunt nooit expliciteren hoe je naar zo’n foto kijkt. Waarom je iets opvalt, of waarom je juist iets weglaat.’
‘Polanyi maakt dan ook het onderscheid tussen knowing that en knowing how. “Weten dat” slaat op theorie, maar in “weten hoe” gaat het erom hoe je het in de praktijk doet. Dat leer je alleen maar door vaak een voorbeeld na te volgen. Een meester is eigenlijk een soort gids. Hij wijst aan. En doordat hij dat voortdurend doet en je hem vaak navolgt, leer je op den duur het principe kennen van waaruit hij wijst. Je krijgt het in de vingers. Volgens Polanyi gaan “weten dat” en “weten hoe” altijd samen. Er is niet eerst de theorie en dan de praktijk. Je kunt niet iemand een karrenvracht boeken sturen en verwachten dat hij de praktische vaardigheden leert.’

Angst
Daarmee benoemt Van Herck het probleem met coaching. Een coach legitimeert voortdurend zijn eigen activiteit. Alles wordt vastgelegd in een stappenplan, een leerdoel of leerresultaat. Hij durft echter niets voor te doen – hij ontkent zijn eigen ‘weten hoe’. Van Herck: ‘Coaching is de angst om meester te zijn. Die angst duidt op een verkeerd begrepen relativisme: iedereen heeft zijn eigen waarde. Maar er is ook een waarde die inherent is aan de praktijk: je kunt niet van begin af aan op je eigen manier viool leren spelen.’
Moeten daarom die vijfduizend Nederlandse coaches zich dus maar laten omscholen tot leermeester? Dat is niet zo gemakkelijk. Vooropstaat dat een coach zeer nuttig kan zijn bij mensen die een moeilijke fase doormaken in hun werk of privéleven. Maar een coach die de pretentie heeft een leraar of docent te vervangen dwaalt. Daartoe zal hij eerst zelf een vak moeten leren.
Overigens zijn er heus wel leermeesters genoeg; er is vooral een gebrek aan mensen die echt in de leer willen gaan. Coaches zouden daar met hun inlevingsvermogen bij uitstek geschikt voor moeten zijn. Dus ik heb ik in mijn praatje de coaches aangeraden te stoppen met coachen en een leermeester te zoeken: ‘Probeer een goede leerling te zijn, misschien word je dan ooit zelf een goede leermeester als Miyagi.’