Home Dromen mag weer

Dromen mag weer

Het nieuwe jaar is begonnen, maar hoe maak je als mens een nieuw begin? Bas Nabers over beginnen als avontuur waarin de ware hoop wortel schiet.

Door Bas Nabers op 02 januari 2017

beginnen beeld Studio Vonq

Het nieuwe jaar is begonnen, maar hoe maak je als mens een nieuw begin? Bas Nabers over beginnen als avontuur waarin de ware hoop wortel schiet.

Cover van 01-2017
01-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

In de Romeinse Oudheid besloot men dat het nieuwe jaar op 1 januari moest beginnen. Een goede keuze, want de maand Januarius is vernoemd naar Janus, de god van transitie, einde, begin en tijd. Met Oud en Nieuw staan we stil bij het verleden en tellen we samen af naar een verrassend open toekomst. Dat ritueel helpt ons om zelf op het scharnierpunt tussen verleden en toekomst te gaan staan. Jammer alleen dat we daarna ook meteen onze goede voornemens moeten ‘hebben’. Misschien onderschat ik uw voornemens, maar de verwachting zich eraan te houden ontneemt ze volgens mij al snel de bezieling die een zinrijk begin kenmerkt. 

Het nieuwe jaar is inderdaad begonnen, maar waarin ligt voor ons de kunst van het beginnen? Die vraag gaat ieder mens aan: ‘He not busy being born’, zingt Bob Dylan, ‘is busy being dying.’ Iets minder scherp: wie nooit met enthousiasme ergens aan begint, laat de tijd aan zich voorbijgaan en verspeelt het contact met zichzelf. Een nieuw begin maken is echter niet altijd makkelijk. Vooral niet wanneer we verstrikt raken in onze daden of in wat ons overkomt. Of wanneer ecologische gevaren, woekerend rendementsdenken, economische ongelijkheid, terroristische dreigingen, aanhoudende migratiecrises en een steeds sterker gepolariseerde samenleving om antwoorden vragen die we nog niet hebben. Die ontwikkelingen zijn zo groot dat we ons weleens afvragen: waar moeten we überhaupt beginnen?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Desondanks zien we de afgelopen jaren een groeiend verlangen naar nieuwe idealen, utopieën en vergezichten. Misschien heeft cynisme inderdaad zijn beste tijd gehad. Dromen mag weer. De vraag is wel waarin ons optimisme wortel kan schieten zonder een generatie later weer te vervliegen. Uiteindelijk niet in de gedroomde toekomst – betoog ik hier –, maar alleen in de ervaring en kunst van het beginnen zelf.

Luisteren 

Hoe begin je? In dit geval deed ik dat met een lege bladzijde. En toen? Tja, soms probeer ik iets uit en kijk ik wat er gebeurt. Soms moet ik de lege bladzijde of de onvolmaakte woorden nog even uithouden. Dat is vaak lastig, want ik weet niet wat er dan komt. Toch moeten sluimerende woorden en gedachten een kans krijgen. Geduld is in onze door productiviteit geobsedeerde tijd geen deugd, maar aandachtig luisteren is vaak de enige weg naar een nieuw begin. In het denken en in het leven. In mijn ervaring doen we dan ook zelden zoveel als wanneer we met aandacht niets doen, wandelen of een dagboek openslaan. Gebeurtenissen krijgen dan een kans te bezinken, herinneringen komen terug en voorbijgeholde verlangens maken zich voelbaar. Wie niet als verlengstuk van bestaande verwachtingen, maar als persoon in beweging wil komen moet zich nu eenmaal eerst laten raken. Dat lukt alleen als je bij jezelf blijft terugkeren én alert bent op mogelijkheden die zich in de wereld voordoen. Ook een begin schuilt soms in een klein hoekje.

Met aandacht alleen maak je nog geen begin. Voor de oude Grieken was Kairos de god van het geschikte ogenblik. Zoals ook Joke Hermsen in haar gelijknamige boek beschrijft, betekent beginnen: improviseren en inspelen op de situatie; op het juiste ogenblik de mogelijkheid (be)-grijpen om iets van betekenis aan het licht en in de wereld te brengen, zoals een nieuw idee, een werk van je handen of een maatschappelijk initiatief. Zo’n begin heeft altijd iets risicovols: je wijdt je ergens aan toe, laat zien wie je bent, maar kunt vooraf niet overzien waar je aan begint. Wie blijft aarzelen, wint echter nooit aan momentum. Wie na een eerste begin alle vervolgstappen in zijn hoofd wil vastleggen, verliest het weer. Een nieuw ontdekte of herontdekte dag, reis, liefde, woning of baan opent voor ons een veld aan mogelijkheden, omdat we daar zélf in stappen, erop vertrouwend dat onze verbeelding wel een brug zal slaan tussen het bekende en onbekende. Dat maakt beginnen zo spannend en tegelijk bevrijdend. Vol gloed gaan we het onbekende aan – ook in onszelf. Elk begin boort daar immers nieuwe krachten en mogelijkheden aan. 

Intens 

Een begin is een intens ogenblik, dat je vooral zo ervaart als je er met je volle persoon in terechtkomt; bij voorkeur dus met hart, hoofd, huid en haar. Geen willekeurig, wegtikkend tijdsinterval, maar een scharnierpunt in de tijd, waarop onze toekomst zich opent en ons verleden in een nieuw licht komt te staan. Omdat volgens Augustinus alleen mensen zo in de tijd kunnen staan, dacht hij dat mét de mens ook het beginnen zelf in de wereld kwam. Op haar beurt zocht Hannah Arendt het typisch menselijke niet in onze sterfelijkheid, maar in onze nataliteit (nascere is Latijn voor ‘geboren worden’). Die ‘geboortelijkheid’ heeft dus weinig met leeftijd te maken. Sterker nog: een van de meest zinrijke ontmoetingen in mijn eigen leven was met mijn stokoude grootvader, vlak voor hij stierf. Een eerder vermoede en gekoesterde vriendschap brak toen volledig door, dwars door alle moeizame levensbeschouwelijke tegenstellingen heen.

Zonder besef van verleden en toekomst, zonder besef ook van de verhalen waarin we ons al bevinden, kun je nergens beginnen. Sommige mensen vergeten dat. Zij zeggen bijvoorbeeld in het ‘hier en nu’ te leven, maar ontwijken intussen onderhuidse zorgen en angsten. Of ze ‘genieten’ zich onder het motto You only live once een ongeluk. Het diepere genot van de verwondering is er dan niet meer, want dat ervaren we alleen als verleden en toekomst samenkomen. Wanneer een nieuw begin ons voor de toekomst opent, kijken we bijvoorbeeld niet aan ons heden voorbij, maar blijkt het vol sluimerende mogelijkheden. Tegelijk wordt ons verleden onverwacht aangeraakt, zodat het in het heden zelf tot leven komt: in een nieuw huis komen herinneringen aan andere intieme plekken te wonen; een nieuwe stap in de liefde weerklinkt met eerdere ervaringen; een politieke doorbraak herijkt het verleden en brengt vergeten stemmen, hoogtepunten en onrechten aan het licht. Dankzij de ‘terugwerkende kracht’ van een nieuw beginnend mens, zegt Nietzsche, ‘kruipen duizend geheimen uit het verleden uit hun schulp – in zíjn zon.’

Genezing

Nietzsche zelf heeft die terugwerkende kracht bij uitstek ervaren toen hij na langdurige ziekte opnieuw werd ‘bevlogen door de hoop’. Dankzij zijn genezing en ‘een opnieuw ontwaakt geloof in morgen en overmorgen, van een plotseling gevoel en voorgevoel van toekomst’ kon hij ‘dankbaar’ zijn voor de lessen die de ziekte hem had geleerd. De vraag is wel wat je doet wanneer je ziek blijft. Of op een andere manier de slagen van het lot moet verduren. Hoe maakt iemand een ‘nieuw begin’ nadat diens vertrouwen in het leven is geschaad? Het antwoord kan ik natuurlijk niet zomaar geven. Als je het in zo’n situatie al vindt, dan waarschijnlijk alleen door verwarrende vragen eerst zelf te aanvaarden ‘als kamers die gesloten zijn of als boeken in een volslagen vreemde taal’. Probeer eerst je vragen als vragen te leven, raadde de Duitse dichter Rilke een jonge vriend aan. ‘Misschien zul je dan geleidelijk, zonder het op te  merken, jezelf op een dag ooit in het antwoord terugvinden.’

Wanneer we uitzoomen, dan blijken ook talrijke maatschappelijke ontwikkelingen om nieuwe antwoorden te vragen, zoals migratiecrises, klimaatsveranderingen en groeiende polarisatie. Die ontwikkelingen schuren, en we weten ons er niet goed raad mee. Het risico is dat hun schaal alle antwoorden, zelfs alle vragen, in de kiem smoort. Cynisme ligt op de loer. Wie niet op verandering inzet, komt immers nooit bedrogen uit. Politici doen zich optimistischer voor, aangezien we van hen vooral oplossingen verwachten en zij de echte dilemma’s zelden benoemen. Hun probleemmanagement volgt vooral de eenzijdige logica van de markt. Die aanpak leidt wel tot verandering, maar niet tot een nieuw begin, zeker niet in Arendts zin van het woord. Volgens Arendt inspireert een begin juist omdat het tegelijk een ‘beginsel’ aan het licht en in praktijk brengt: een nieuw of hervonden perspectief op wat ertoe doet, een nieuwe geest waarin we handelen en in de wereld staan. 

Om dit beginnen te koesteren moeten we onze situatie niet alleen met z’n allen becommentariëren, maar vooral ook concreet met elkaar leren delen. We hebben volgens mij behoefte aan nieuw verbeelde publieke ruimtes, die zich tussen unieke personen openen, precies omdat zij elkaar daar vinden in hun gezamenlijke zorg om de wereld. Concrete ruimtes waar de publieke vriendschap opbloeit, grote vragen persoonlijk worden en globale ontwikkelingen hun abstractie verliezen; waar mensen elkaar horen, hun situatie leren verstaan en (samen) een nieuw begin kunnen maken dat telt. Met het Humanistisch Verbond zal ik daar de komende jaren zelf ook werk van maken. Niet omwille van een nieuw, groot verhaal over de volmaakte samenleving, maar omwille van een groeiende verzameling stérke verhalen en verrassend reële doorbraken in de onze. 

Utopie

De afgelopen jaren is met verve voor een ‘terugkeer van de utopie’ gepleit. Die terugkerende utopie is niet de alom bekritiseerde blauwdruk van de ideale samenleving. Ze is eerder een onmogelijke fictie (u-topia betekent ‘nergens’ of ‘geen-plek’), die prikkelend genoeg is om onze verbeelding open te breken. Soms verschijnt de utopie ook als goed doordachte ‘schets’ van een betere samenleving, zonder armoede en lange werkweken, zoals in Rutger Bregmans Gratis geld voor iedereen. Zulke schetsen doen ertoe, maar leunen sterk op een lineair tijds- en vooruitgangsdenken. Ze mogen schetsmatig zijn, maar schetsen vrij stevig het onvolmaakte de wereld uit. Daarom blijf ik ambivalent. Hoe hoopvol is utopisch denken als dit de voornaamste manier is om met de onontkoombare tragiek van het leven om te gaan?

Uiteindelijk schiet de ware hoop geen wortel in de gedroomde toekomst zelf, maar, zoals Arendt zegt, ‘slechts in de volle beleving van dit vermogen [te beginnen]’. Die hoop bindt zich niet aan deze of die toekomst, maar kan, denk ik, een grondstemming in ons leven worden. Want als onze bestemming in een ‘beginnen’ ligt, (ver)blijft het goede leven voor een mens inderdaad nergens vast, maar is het wel op veel plekken mogelijk. ‘Het onverwachte kan van de mens worden verwacht’, zei Arendt. Mensen zijn in staat iets van waarde in hun wereld te laten ontstaan wat eerder niet was voorzien. Om de (veer)kracht van zo’n vol ervaren (of vol herinnerd) begin te begrijpen moeten we het lineaire tijdsdenken aanvullen met een andere tijdservaring: ontstaat er iets van betekenis, dan maken we niet alleen een doorstart in de geschiedenis; we koesteren dan ook het kostbare, immense gebeuren van de tijd zelf, zoals ons dat op dít moment, op déze plek, verrast en vervult. Ook in een soms pijnlijk onvolmaakte wereld blijkt het leven dan tóch goed. 

We staan dan midden in het ogenblik, zodat de tijd stil lijkt te staan, al is het maar voor heel even. Wil je die ervaring duiden, dan kom je vanzelf in paradoxen terecht. ‘Pluk de eeuwigheid in het ogenblik’, zei Ernst Bloch. Wie een begin maakt, schreef Arendt, voelt ‘de rust in het oog van de storm’. Volgens haar ‘een rust die, ook al verschilt ze totaal van de storm, er toch deel van uitmaakt’. Vind je vervulling in die meest intense beweging, in de kracht tot een nieuw begin, dan droom je geen volmaakte wereld, omdat de huidige niet voldoet, maar wil je in een onvermijdelijk weerbarstige werkelijkheid iets schitterends doorgeven.

Zoiets moet ook Nietzsche hebben ervaren toen hij het vierde en meest zonovergoten deel van De vrolijke wetenschap schreef. Ik wil daarmee afsluiten, omdat het gedichtje dat hij dit deel als motto meegaf, is gewijd aan de maand van zijn genezing, de maand die zojuist voor ons is begonnen: ‘Zo prijst [mijn ziel] liefdevol uw wonder/ O schoonste Januarius!’ In het aforisme dat direct volgt op dit gedicht deelt Nietzsche voor het eerst zijn amor fati-gedachte, zijn liefde voor het lot. De titel van dit tekstje is tekenend voor de gedachte zelf. Deze luidt: Op het nieuwe jaar.