Home Douwe Draaisma: ‘Ik zweef, dus ik droom’

Douwe Draaisma: ‘Ik zweef, dus ik droom’

Door Jeroen Hopster op 29 oktober 2013

Cover van 11-2013
11-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

In zijn nieuwste boek verkent psycholoog Douwe Draaisma de droomwereld. ‘De neurologie kan verklaren wat er tijdens de slaap gebeurt, maar vertelt ons niets over de droombeleving.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen


WAT KAN IK WETEN
‘Wat me opviel, al lezend over dromen en droomonderzoek, is dat feiten verschijnen en verdwijnen in de context waarin ze betekenis hebben. In 1914 ontdekt een psychoanalyticus dat vliegdromen met erecties gepaard gaan. Zijn verklaring: de droom is seksueel, dus geen wonder dat mensen tijdens het vliegen een erectie hebben. Maar met het in diskrediet raken van de psychoanalyse verdwijnen erecties weer uit beeld; ze moeten later worden herontdekt.

Over nachtmerries heeft droomonderzoek veel kennis opgeleverd. Het is duidelijk geworden dat er verschillende soorten van akelige dromen zijn, die in verschillende slaapfasen plaatsvinden. We snappen nu waarom we de ene angstdroom onthouden en de andere niet. Maar over erotische dromen zijn we vooral te weten gekomen wat allemaal níét het geval is. Dat erecties niets met de erotische inhoud van de droom te maken hebben, dat een natte droom niet altijd een droom is – allerlei dingen die voor zichzelf leken te spreken, blijken niet te kloppen. Dat is wetenschap: die levert soms nieuwe inzichten op, maar kan onze kennis ook problematiseren.

Dat geldt ook voor droomonderzoek onder blinden: hun ervaring suggereert dat dromen minder filmisch zijn dan wij meestal aannemen. Mensen die vanaf hun geboorte blind zijn ervaren hun dromen wel degelijk in de ruimte, ook al zien ze daar geen beelden bij. En ook voor niet-blinden die wel beelden bij hun dromen zien, geldt dat die beelden een ander karakter hebben dan die van overdag. Laatst vertelde iemand me dat hij droomde over het huis waar hij opgroeide, maar dat alles er heel anders uitzag. Dan is de logische vraag: hoe weet je dat dit het huis is waar je opgroeide? Dat besef gaat blijkbaar vooraf aan het beeld. Dat alleen al is een beslissend argument tegen het idee dat we ’s nachts naar een soort film zitten te kijken.’

WAT MOET IK DOEN
‘Mensen die besluiten om hun dromen op te schrijven, blijken vaker te dromen en kunnen hun dromen ook beter onthouden. Stel, je wilt meer dromen; dan is het bijhouden van een droomjournaal een heel probaat middel. En ook lucide dromen – dromen waarin je beseft dat je droomt – kun je tot op zekere hoogte trainen, door te letten op droomtekens: dingen die in een droom wel kunnen, maar in het wakende leven zelden of nooit gebeuren. Je converseert met koningin Máxima, je kijkt in een spiegel zonder spiegelbeeld, je zweeft door de lucht – dat zijn allemaal tekenen dat je droomt. Als je daar acht op slaat, kun je je al dromend van je droom bewust worden. Lucide dromen heeft ook een praktische toepassing: het kan een einde maken aan repeterende dromen. In sommige therapieën zijn nachtmerries succesvol beëindigd door overdag zo’n nachtmerrie te oefenen, en op het juiste ogenblik een ander slot te bedenken dat minder angstwekkend is.’

WAT MAG IK HOPEN
‘Hebben dromen een diepere betekenis? Betekenis is vooral iets dat je er zelf in legt. Die is afhankelijk van je besognes overdag, van de dingen waar je je zorgen over maakt, waar je conflicten over hebt. Een en dezelfde droom zal op het ene moment in je leven iets heel anders betekenen dan op een ander moment. Als je depressief bent, kun je een droom opvatten als waarschuwend of intimiderend; als je je kiplekker voelt, zul je dat minder snel doen.

We leven in een tijdperk waarin neurologische verklaringen zeer dominant zijn. Maar de neurologie vertelt niets over de beleving van een droom. Neem het verschijnsel slaapverlamming: of iemand dat heeft in een modern slaaplaboratorium of twee eeuwen geleden in een ver en afgelegen oord, wat er misgaat in de hersenen is precies hetzelfde; het is een constante over de wereld en door de tijd heen. Maar hoe iemand zijn slaapverlamming ervaart, hangt af van de verhalen waarmee hij grootgebracht is, van zijn religieuze overtuiging, of hij denkt dat hij behekst is of dat hij een epileptische aanval heeft… Daarover zwijgt de neurologie: die kan niets zeggen over het verslag van binnenuit.’

WAT IS DE MENS
‘Of alleen mensen dromen, is een oude strijdvraag: mensen met katten en honden zijn er doorgaans van overtuigd dat hun huisdier ook droomt. Maar wij zijn zonder meer de enigen die daarover na kunnen denken. Ik kan me niet voorstellen dat een hond in de loop van de dag denkt: verrek, hier heb ik vannacht over gedroomd. Reflecteren over dromen is bij uitstek menselijk.

En de thema’s die in dromen opdoemen, zeggen die iets over ons? Die thema’s zijn wel opvallend tijdloos. Ik dacht aanvankelijk: examendromen, dat is nou typisch iets van deze tijd, van een wereld van diploma’s en assessments, waarin we voortdurend worden beoordeeld. Maar Freud heeft het in 1900 net zo goed over examendromen, en daarvóór werden ze ook al in China gerapporteerd. Aan de andere kant is de invulling van die thema’s wel sterk cultuurgebonden. In een samenleving waarin kleren bedekken, zoals de onze, is een typische gênedroom dat je naakt bent; in een cultuur waar weinig kleding wordt gedragen, heb je heel andere gênedromen. Zo hebben antropologen gedocumenteerd dat herders in West-Ghana de gênedroom hebben dat ze worden achternagezeten door koeien. Stel je eens voor: je bent lid van een herdersvolk en je wordt nota bene door je eigen koeien opgejaagd! Dat is natuurlijk een uiterst gênante situatie.’

Jeroen Hopster