Home ‘De tijd van ‘voorwaarts mannen, we vallen aan, koste wat kost’, is echt voorbij’

‘De tijd van ‘voorwaarts mannen, we vallen aan, koste wat kost’, is echt voorbij’

Door Ralf Bodelier op 27 november 2012

03-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Kan een militair zo worden getraind, dat hij inziet wanneer hij een bevel van hoger hand op morele gronden moet verwerpen? Hoogleraar militaire ethiek Desiree Verweij over humanitaire oorlogen en Abu Ghraib: ‘Oorlogsmisdaden worden niet alleen gepleegd door psychopaten. Het zijn de omstandigheden die maken dat mensen doorslaan.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Militaire Ethiek’ en ‘humanitaire interventie’ raken steeds meer ingeburgerd. Zijn dat geen voorbeelden van contradictio in terminis? Militair optreden kan toch nooit ethisch of humanitair zijn?
‘Dat menen alleen pacifisten’, zegt Desiree Verweij, de eerste hoogleraar militaire ethiek in Nederland. ‘Alleen pacifisten hebben geen behoefte aan militaire ethiek, zij maken ook geen onderscheid tussen een rechtvaardige en een onrechtvaardige oorlog. Wie nooit oorlog wil voeren, hoeft ook niet over de dilemma’s na te denken die een oorlog nu eenmaal met zich meebrengt. Wie echter vindt dat het soms gerechtvaardigd is om oorlog te voeren, bijvoorbeeld om je eigen vrede en veiligheid te verdedigen, kan niet om de militaire ethiek heen.’

Desiree Verweij is geen luitenant, generaal of sergeant-majoor – en toch verwacht je bij een hoogleraar aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda iemand met een pet op en een machinegeweer in de hoek. Verweij is burger, zoals wel meer van haar collega’s aan de militaire universiteit die de KMA in feite is. Oorlog voeren deed ze nog nooit; nadenken over het voeren van de oorlog doet ze des te meer. Daarmee bevindt ze zich in een lange filosofische traditie. Aristoteles in de derde eeuw voor Christus, en Augustinus in de derde eeuw erna stelden zich geen wezenlijk andere vragen dan Verweij doet in 2007. Vragen naar het Ius ad Bellum: wanneer mag je oorlog voeren? en naar het Ius in Bellum: hoe moet je je in zo’n oorlog gedragen?.

‘Recent kwam er echter iets volstrekt nieuws bij’, vertelt de hoogleraar. ‘Het takenpakket van de krijgsmacht breidt zich uit. Sinds het einde van de Koude Oorlog voert het leger steeds vaker humanitaire missies uit. En dat levert tal van nieuwe morele dilemma’s op. Militaire ethiek is actueler dan ooit.’ Zo is het Nederlandse Provincial Reconstruction Team in de Afghaanse provincie Uruzgan niet op pad gestuurd om te vechten, maar om op te bouwen. Maar wat moeten we nu er van opbouw steeds minder sprake is, omdat de tegenstander het opbouwproces bewust dwarsboomt en mensen doodsbang zijn om de militairen te helpen? Dat soort problemen hadden we voor de Koude Oorlog niet.’

Een humanitaire missie die faliekant mislukte, was de opdracht de moslimenclave Srebrenica te beschermen. Die liep uit op een bloedbad, omdat de Nederlandse Dutchbat-soldaten niet in staat waren de moslims te beschermen tegen de Servische moordcommando’s. Meer dan tien jaar na dato biedt Srebrenica wetenschappers als Verweij een schat aan studiemateriaal. ‘Dat begint al op het moment dat de Nederlandse militairen door het kabinet-Lubbers op een mission impossible werden gestuurd. Wat doe je als krijgsmacht wanneer voorziet dat zo’n missie onmogelijk is, en de politiek wil haar toch uitvoeren? En het eindigt heel praktisch met de vraag wat een groep militairen moet doen wanneer zij de opdracht hebben mensen te helpen, en plots geconfronteerd worden met een machtige vijand die hun beschermelingen wil ombrengen?’
 
Je zou zeggen, dat de krijgsmacht zonder morren aan elke missie begint, ook wanneer dat naar eigen inschatting een mission impossible is. En dat een soldaat doorgaat met het helpen van mensen en zich tegen die vijand verzet. Het leger is toch een hiërarchische organisatie die geleerd heeft om te vechten?
‘Zo simpel is het niet. De complexiteit van de huidige missies vereist zelfstandig denkende en oordelende militairen. De tijd van  “voorwaarts mannen, we vallen aan, koste wat kost” is echt voorbij. Politici zijn bang voor bodybags. Bovendien hebben we sinds de Tweede Wereldoorlog een fors wantrouwen opgebouwd tegen Befehl ist Befehl.

Al onze studenten verdiepen zich in het bloedbad van My Lai in 1968. Vijfhonderd ouderen, vrouwen en kinderen in het Vietnamese dorp werden door Amerikaanse soldaten afgeslacht, op bevel van hun leidinggevende, luitenant William Calley. Iedereen is het er over eens dat My Lai een oorlogsmisdaad was en dat de soldaten van Calley dit nooit hadden mogen doen. Ze hadden Calley’s orders niet mogen opvolgen. Enkelen weigerden dan ook, en probeerden hun kameraden op andere gedachten te brengen. Zij realiseerden zich dat Calley’s orders immoreel waren en niet legaal. Wanneer meer mensen dat kritische denkvermogen hadden gehad, zou My Lai nooit hebben plaatsgevonden.
 

Wanneer soldaten zelf gaan nadenken, kun je hen dan nog wel naar het slachtveld sturen?
‘Ook binnen de krijgsmacht hoor je deze bedenking nog wel eens. Ik herinner me een reactie van een oudere generaal, nog helemaal uit de tijd van de Koude Oorlog. Hij vreesde dat soldaten geen enkel bevel meer zouden opvolgen, wanneer ze eenmaal begonnen zélf na te denken. Kortom: militaire ethiek zou de gevechtskracht van het leger aantasten. Begrijp me niet verkeerd. Ook ík ben voor discipline. Ook ik vind dat militairen bevelen moeten opvolgen. Bij sommige operaties is het domweg noodzakelijk om zonder meer te doen wat je wordt opgedragen, al was het maar om zelf in leven te blijven. Maar de militair moet wel precies weten wanneer hij wel en niet moet gehoorzamen. In principe moet een militair kunnen vertrouwen op zijn commandant. Maar dat geldt niet wanneer zijn meerdere een bevel geeft dat immoreel is of, vergeet dat niet, wanneer het bevel onwettig is.’
 
Kan meer oordeelsvermogen van de militair ook tot nieuwe excessen leiden? Stel dat een jongen van twintig zin heeft mensen dood te schieten. De enige organisatie die je daartoe de kans geeft, is een leger vol zelfstandig handelende individuen. Na uw lessen ethiek, weet dit ‘rationele beest’ in elk geval hoe hij zijn gedrag goed kan praten.
‘Een eigen oordeel hoeft niet per se te leiden tot moreel verantwoord gedrag. Gelukkig kan niet iedereen bij het Nederlandse leger komen. De screening vooraf is streng en houdt de potentiële serial killer of psychopaat hopelijk buiten de deur. Maar oorlogsmisdaden worden niet alleen gepleegd door psychopaten, zoals Hannah Arendt in haar analyse van het proces tegen Adolf Eichmann heeft laten zien. Eichman was volgens Arendt juist geen gruwelijk monster, maar een ambtenaar die bevelen opvolgde zonder na te denken over de morele consequenties.
Veelal zijn het de omstandigheden die maken dat figuren als Calley doorslaan, hun morele grenzen niet meer stellen of hun verantwoordelijkheid niet meer weten te dragen. Daarom moet je militairen ook leren wat geweld in feite is, wat geweld met mensen doet. Daarom hebben we het tijdens hun opleiding ook over de doodsdrift van Sigmund Freud of de geweldstheorieën van René Girard. Studenten vinden het overigens interessant om over Freud of het zondebokmechanisme van Girard na te denken. Dat geldt ook voor de Milgram-experimenten, waarmee we studenten iets leren over gehoorzaamheid.’
 
In uw opvatting is de militair een individu dat door training en onderwijs geleerd moet hebben om moreel te handelen. Michael Walzer, de grootste levende denker over oorlog en vrede, meent dat de dagelijkse praktijk een geheel andere is. In het standaardwerk Rechtvaardige en onrechtvaardige oorlogen zegt hij: ‘De soldaat wordt geleerd ook triviale en dwaze bevelen op te volgen. Zijn leerproces voltrekt zich in een eindeloze dril. Die is erop gericht de individualiteit van de militair in zijn denken, verzet, vijandigheid en eigenzinnigheid te breken.’
‘Toch blijven drils blijven nodig. Op het moment dat je beschoten wordt, moet je in een split second weten wat je moet doen om jezelf en je collega’s in veiligheid te brengen. Dat lukt alleen wanneer je daarin constant wordt getraind en gedrild. Walzer, die absoluut een van de belangrijkste denkers in ons vakgebied is, schreef zijn boek in 1977. Sindsdien is de situatie enorm veranderd, die werd veel complexer. Je hebt niets meer aan robots die niet zelfstandig na kunnen denken. Bovendien beschrijft Walzer het Amerikaanse leger, niet het Nederlandse. Nederlandse militairen zijn goed bezig. We hebben het niet voor niets over the Dutch approach. Het contact met de bevolking is beter, militairen zijn op de hoogte van de waarden en normen van een andere cultuur. Overigens is ook het Amerikaanse leger niet meer dat van dertig jaar geleden.
 
Kregen de militairen die in de Iraakse Abu Ghraib-gevangenis werkten, zoals Lynndie England of Charles Graner ook militaire ethiek?
‘Dat is de vraag. Het ergste is natuurlijk dat zoiets überhaupt kon gebeuren. Wat mij echter ook trof, was het antwoord dat Lynndie England gaf op de vraag hoe ze haar gedrag in overeenstemming bracht met de Conventie van Genève. Ze antwoordde iets als: ´The Geneva, what?’ Zij had dus geen idee. Dat is in Nederland absoluut ondenkbaar. Van hoog tot laag weten al onze militairen wat de Geneefse Conventies zijn, welke rechtsregels gelden tijdens het voeren van oorlog.

In meerdere opzichten is het geval Abu Ghraib interessant. Want het is de vraag of England wel zelfstandig handelde. De journalist Seymour Hersh betoogt vrij overtuigend dat er van hogerhand opdrachten kwamen om gevangenen op deze wijze onder druk te zetten. Het feit dat de Amerikaanse regering met de Cubaanse basis Guantanamo Bay een morele en juridische vrijplaats hebben gecreëerd, laat zien hoe weinig zij zich aantrekken van de Geneefse Conventies. Desondanks hadden Lynddie England en Charles Graner niet moeten doen wat ze hebben gedaan.

Maar hoeveel militaire ethiek ook onderwezen wordt, moord, mishandeling en misbruik zullen niet verdwijnen. Je kunt doorlopend werken aan morele bewustwording, maar het valt desondanks niet uit te sluiten dat er mensen zijn die onder de druk van bepaalde omstandigheden tot alles in staat zijn.
Werkelijk dénken, betekent ook dat je kunt denken vanuit de positie van de ander. Hannah Arendt schreef in Eichmann in Jerusalem dat Adolf Eichmann juist dát niet kon, en daarom zo goed was in het organiseren van de Shoah. Op het moment dat je je wel in anderen kunt verplaatsen, wanneer er sprake is van empathie, ga je voorzichtiger met die ander om.’
 
Vladimir Poetin, George W. Bush en zelfs Osama bin Laden zijn slimme, zelfstandig denkende mannen. Ook zij kennen de Universele Rechten van de Mens. Bovendien hadden zij nooit zo’n vooraanstaande positie bereikt, zonder het vermogen zich te verplaatsen in de ander. Toch staan zij niet bekend als moreel handelende individuen.
‘Mensen die werkelijk kritisch denken, zijn zich ook bewust van de consequenties van hun handelingen. Zelfs wanneer je goede intenties hebt, wat ik bij Bush niet uitsluit, kan je handelen dramatische gevolgen hebben. Het doel van de ethiek is dan ook minder Gesinnungsethik maar Verantwortungsethik. Bush had niet moeten beginnen aan zijn oorlog in Irak zonder de ius ad bellum-criteria voor een rechtvaardige oorlog goed te doordenken. Hij heeft te weinig nagedacht over de consequenties van de aanval op Irak. Wanneer je begint aan een oorlog waarvan je bij voorbaat weet dat hij wereldwijd omstreden is, wanneer de vijand niet goed te identificeren valt, en wanneer je opereert met een term als ‘terroristen’, terwijl het niet helder is wie daar wel en niet onder vallen, dan moet dat wel tot drama’s leiden.’
 
Is de oorlog in Afghanistan een rechtvaardige oorlog?
‘Moeilijke vraag. Wanneer je niet in staat bent om er vrede en veiligheid te brengen, liefst zo snel mogelijk, dan draag je eerder bij aan het ontstaan van een burgeroorlog. Vooralsnog zijn vrede en veiligheid ver te zoeken in Afghanistan. We moeten daar nog jaren zitten om dat te realiseren – als het al lukt. Anderzijds was het natuurlijk afschuwelijk om onder de Taliban te leven, een bewind dat heel concreet de rechten van mensen schendt. Het dilemma van Afghanistan is vergelijkbaar met dat van Irak. We interveniëren in een land op onduidelijke gronden, we hebben niet echt een heel concreet doel, maar kunnen wel bedenken welke schade we zullen aanrichten, zonder dat we in staat zullen zijn om alles weer op te bouwen.

De massamoorden in de Soedanese provincie Darfur is een ander verhaal. Het wordt de hoogste tijd dat we daar iets doen. Wanneer iets de term humanitaire operatie rechtvaardigt, dan is het wel een optreden in Darfur.’
 
Is een humanitaire oorlog mogelijk?
‘Soms is het voeren van een oorlog het enige alternatief om humaniteit te behouden. Anders moet je accepteren dat anderen de humaniteit met voeten treden. Van een humanitaire oorlog kun je ook dan niet spreken, wel van een rechtvaardige oorlog. Maar ook een rechtvaardige oorlog is dramatisch. Oorlog moet je niet willen, hoe onvermijdelijk hij soms ook is.’