Home De stad is overal
De stad

De stad is overal

Door Paul Boon op 01 april 2008

03-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Dreigt de megapolis ons te verzwelgen? Verdwalen we op bedrijventerreinen? De auteurs van drie recente stadsboeken zijn teveel stadsliefhebber om te blijven somberen: welkom in megapolis!

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Boeren schrijven geen filosofie. De geschiedenis van de filosofie is de geschiedenis van de stadsbewoner. Stadsmens Plato had tijd om te filosoferen, zijn slaven en de ploeterende boerenbevolking kenden die luxe niet. Tegenwoordig leeft meer dan de helft van de wereldbevolking in de stad. De werkende massa’s zijn verscheept naar bedrijventerreinen en voorsteden. Maar als wij allemaal naar de stad verhuizen, wie zorgt er dan voor onze verse groenten? Hoe lang kunnen we dit tempo van verstedelijking volhouden? Sjanghai kampt met watertekorten, Rotterdam ligt over vijftig jaar onder de zeespiegel, Casablanca en Bagdad vechten tegen zelfmoordterroristen. Hoe moet dat in de toekomst? Die problematiek vormt de kern van Welkom in Megapolis. Denken over wonen, stad en toekomst; auteur Jan Hendrik Bakker behandelt het thema uitvoerig.

Sinds de val van de Muur lijkt er nog maar één versie te bestaan van de toekomst. Die versie is ongearticuleerd; de notie van een door mensenhanden te verwerkelijken utopie is verdwenen. We laten de toekomst gewoon op ons afkomen. Bakker, filosoof en redacteur bij het Algemeen Dagblad, verwacht dat de steden simpelweg nog groter zullen groeien, tot de stedelijke gebieden versmelten tot één enorme megapolis. Wat vraagt dat van de mens? Welke houding kunnen we daarbij het beste aannemen? Moeten we eisen dat de urbanisatie stopt, moeten we onze schouders ophalen? Bakker toont ons de verschillende alternatieven uitvoerig en objectief – al klinkt tussen de zinnen toch de stem van een bezorgde burger die hoopt op minder fatalisme, meer zeggenschap, een democratisch overeengekomen visie over waar we naartoe gaan.
Hoewel Bakkers stijl soms wat academisch aandoet, is de persoonlijke invalshoek nooit afwezig. Verspreid door het boek vindt de lezer even functionele als sterk autobiografische intermezzo’s van een zoon van Nederlands Hervormde ouders die is opgegroeid in de dezelfde suburbs waar nu de burgerij haar heil zoekt. Bakkers herinneringen worden afgewisseld met belangrijke keerpunten in de geschiedenis van de verstedelijking en van de mens: Babylon, de Industriële Revolutie, de globalisering. Wat daarbij opvalt, is Bakkers belezenheid en het gemak waarmee hij de westerse traditie behandelt. (Niet voor niets won hij in 2007 de Jan Hanlo Essay prijs, voor Een coyote in de volkstuin, een vroege versie van het laatste hoofdstuk van Welkom in Megapolis.) In één alinea voert hij ons van Augustinus via Steven Spielbergs E.T. naar de psalmen. Hij licht patronen uit de geschiedenis, verklaart ontwikkelingen. Hij laat Emmanuel Levinas, Henri Lefebvre en romancier Paul Auster elkaar aanvullen. En dat Heideggers retraite in het Zwarte Woud is op te vatten als ressentiment tegen de moderniteit is natuurlijk al eerder aangevoerd door andere auteurs. Maar door het expliciet te verbinden aan de ervaring van de moderne stadsbewoner, krijgt de kwestie toch een frisse dimensie.

Voetbalsupporters

Ann Meskens Eindelijk buiten. Filosofische stadswandelingen leent zich minder voor dergelijke uitgebreide tekstexegese. Ze citeert weliswaar met instemming Michel Montaigne en Gerard Reve, maar de Vlaamse journaliste en filosofe kiest een bescheidener opstelling. Niet over megapolisering in komende eonen, maar over hossende voetbalsupporters die de aanleiding vormen voor een beschouwing over Kants Verlichtingsproject – en Baudrillards postmoderne kritiek daarop.

Eerder schreef Meskens al het goed ontvangen Tati. De passie van Ann Meskens. De films van regisseur en acteur Jacques Tati staan bol van stadse mensenmassa’s. ’Zijn vaste hoofdpersonage, Monsieur Hulot, begrijpt niets van de stadse hectiek en het moderne leven, en rolt zodoende van de ene komische situatie in de andere. De invloed van Tati is voelbaar in Eindelijk buiten. Uiteraard is Meskens zelf geen verstrooide paljas, maar ze bekijkt de stad wel vanuit een soortgelijk perspectief. Hoewel ze ontegenzeggelijk thuishoort in de stad, bekijkt ze haar habitat toch met de ogen van een buitenstaander. Met Tati deelt Meskens ook een voorliefde voor het aardse. Te allen tijde rusten haar voeten op de Vlaamse klinkers (en medeklinkers). Het zijn de typisch stadse elementen – monumenten, toeristen, openbaar vervoer, reclamezuilen, oude en nieuwe architectuur – die gedachten losmaken bij Meskens. In korte alinea’s wandelt de lezer met Meskens door Parijs en Mechelen, en peinst over medelijden, over herinnering, over moeder en kind.

Die voorliefde voor het tastbare wordt in het recente Niemandsland. De passie van David Hamers een voorliefde voor het aardse slijk, de zijlijn, de vunzige afvoerputjes van het stedelijke landschap. (Eerder onderzocht Hamers die samenhang tussen midden en rand al in Tussenland (NAi Uitgevers, 2004) en Bloeiende bermen (NAi Uitgevers, 2006).) Bakker hing voor Welkom in Megapolis voornamelijk boven landkaarten en filosofische geschriften; Meskens begaf zich bij voorkeur te voet door de goed geconserveerde stadskernen en toeristische centra van Europese steden. Maar Hamers bezoekt het liefst per fiets de veldjes aan de rand van de stad, nergens voor bedoeld en overal voor gebruikt: caravanstallingen, oud ijzer, een potje voetbal door spijbelaars. Om het centrum schoon en begaanbaar te houden, moeten we de lelijke, logge kanten van bedrijvigheid uitdrijven, zo betoogt Hamers. Daarom verplaatst het zich naar de rand van de stad, waar het ongecontroleerd kan woekeren. Daar ontkiemen de zaden voor de tapijtmetropool, een toekomstbeeld dat in veel opzichten lijkt op de megapolis die Bakker aankondigt. Investeerders kopen boeren uit en bouwen hotels langs een nog aan te leggen uitbreiding van de ringweg. Honderd meter verderop beginnen de achtertuintjes van een Vinexwijk.

Hamers schrijft met plezier. Woordspelingen op ‘rand’, ‘midden’ en ‘verplaatsing’ buitelen over elkaar heen. Net als Meskens en Bakker haalt Hamers graag fragmenten aan uit contemporaine poëzie en (non-)fictie, in zijn geval Generation X van de Amerikaanse schrijver Douglas Coupland en het antiglobalistenhandboek No Logo van Naomi Klein. Net als Meskens en Bakker kan en wil Hamers het autobiografische niet vermijden. We maken kennis met zijn vader en moeder, kappers in een provinciestadje. We fietsen mee naar het niemandsland; overnachten in Formule 1-hotels in Frankrijk en Spanje. De rijkdom aan ervaringen en culturele bronnen die deze boeken gemeen hebben, is ongetwijfeld te danken aan het onderwerp: in de stad speelt het culturele leven zich af, daar schrijft de mens geschiedenis. De stad is waar de mens nadenkt.

Paul Boon