Home Levenskunst Spelen is geen zinloos vermaak | recensie
Levenskunst

Spelen is geen zinloos vermaak | recensie

Door Michel Dijkstra op 14 juli 2023

de sprinkhaan groen
beeld Maicol Santos/Unsplash
FM 07/08
07/08-2023 Filosofie magazine Lees het magazine
In een recente klassieker vertelt een sprinkhaan waarom niet werk, maar spel de essentie van het leven vormt.

Als je een spel met jonge kinderen speelt, ontkom je er bijna niet aan: iemand wordt verdrietig of agressief. Om de zaken te de-escaleren, zeg je dan: ‘Rustig aan, het is maar een spelletje.’ Na het lezen van Bernard Suits’ De sprinkhaan neem je deze woorden misschien niet meer zo snel in de mond. Want ontkent die uitspraak niet de essentie van het spel? En is het wel terecht om spel te beschouwen als een vorm van zinloos vermaak tussen twee Ernstige Bezigheden in?

In zijn klassieker uit 1979, die nu in een uitstekend leesbare vertaling door Cyril Lansink voor het Nederlandstalige publiek is ontsloten, verdedigt Suits (1925-2007) de op het eerste gezicht ­contra-intuïtieve uitspraak dat niet werken, maar spelen de essentie van het menselijk leven vormt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

De Canadese filosoof ontvouwt deze gedachtegang op speelse wijze: door een variatie op de beroemde parabel van de mier en de sprinkhaan. Hoofdpersoon is de Socrates-achtige Sprinkhaan. Onder zijn leerlingen bevinden zich figuren met de namen Scepticus en Prudentia. Net als bij Socrates is de vertelling veelal in dialoogvorm. Lansink, die zijn vertaling van een even diepgravend als verhelderend voorwoord heeft voorzien, wijst er terecht op dat de speelse vorm van Suits’ werk een integraal onderdeel van de inhoud vormt: denken over spelen wordt zo ook een vorm van spelen.

Luieren

Uitgangspunt van Suits’ filosofische analyse van het begrip ‘spel’ is een wenk van taalfilosoof Ludwig Wittgenstein. ‘Zeg niet,’ maant Wittgenstein ons, ‘dat er iets gemeenschappelijks moet zijn om zaken onder de term “spel” te scharen – maar kijk en zie of die zaken iets gemeen hebben.’ Dit is een onaanvechtbaar advies, meent Suits, maar helaas heeft Wittgenstein zijn eigen raad niet goed opgevolgd. ‘Hij keek wel, dat klopt, maar omdat hij vooraf had besloten dat het begrip “spel” ondefinieerbaar is, keek hij vluchtig en zag hij erg weinig.’ Suits wil een serieuzere poging ondernemen om het concept ‘spel’ te definiëren.

De openingspassage is gemodelleerd naar het laatste gesprek dat Socrates met zijn leerlingen voerde. Sprinkhaan vertelt hoe hij, terwijl de mieren de hele zomer doorwerkten, ondanks de waarschuwingen van zijn bedrijvige vrienden luierde en speelde, waardoor hij de winter nu niet zal overleven. Als de leerling Prudentia de naderende dood van Sprinkhaan niet kan accepteren en een deel van haar voedsel aan hem wil afstaan, gaat de meester niet op dit voorstel in. Net als Socrates accepteert Sprinkhaan zijn dood volkomen. Sterker nog: hij sterft voor zijn ideaal.

Het spel creëert zijn eigen vrijheid

Sprinkhaan stelt namelijk: ‘Het zou de sprinkhaan moeten zijn die de held van het verhaal is; hij is het, en niet de mier, die de sympathie van de toehoorder moet krijgen. De kern van de parabel moet niet de triomf van de mier zijn, maar de tragedie van de sprinkhaan.’ Het dier beargumenteert deze opvatting met de mysterieuze woorden dat als er geen winters waren de mier nooit zijn ‘armzalige overwinning’ had kunnen vieren: ‘Het leven van de sprinkhaan zou gerechtvaardigd zijn en dat van de mier absurd.’ Nog geheimzinniger is de opmerking van Sprinkhaan dat de kern van zijn onderwijs eruit bestaat dat je lui moet zijn. Het lijkt wel een omkering van waarden.

Bewegingsruimte

Het contrast tussen spelen en lui zijn aan de ene kant en een productief en werkzaam leven aan de andere kant raakt echter aan een fundamenteel kenmerk van ‘het spel’. Werk is volgens Suits een instrumentele activiteit; je werkt bijvoorbeeld om geld te verdienen voor je gezin en je hypotheek. Het spel daarentegen draagt zijn zin in zichzelf; het is zijn eigen rechtvaardiging.

Deze analyse van Suits is buitengewoon urgent, omdat we momenteel de bittere vruchten van het instrumentele denken plukken. Het groeimodel en de daaraan gekoppelde eis om voortdurend productief te zijn eisen niet alleen hun tol van het milieu, maar ook van de individuele burger. Wie niet mee kan komen in de prestatiemaatschappij is een loser. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dezelfde oproep om lui te zijn terugkeert in Marian Donners Zelfverwoestingsboek (2019). Wie nooit kan spelen, zo redeneert zowel Suits als Donner, raakt uiteindelijk vervreemd van het leven zelf.

Suits’ Sprinkhaan benadrukt dan ook dat je het spel niet als een vlucht van het werk moet zien. Ook is het geen broodnodige uitlaatklep of bron van ontspanning, waarna we nog harder kunnen werken. Integendeel, het spel creëert zijn eigen vrijheid of bewegingsruimte. Frappant genoeg bestaat deze vrijheid dankzij beperkingen, want elk spel kent nu eenmaal regels. Het plezier van spelen bestaat erin je aan deze regels te houden en toch te winnen. Vandaar dat Suits met de volgende definitie komt: ‘Het spelen van een spel is de vrijwillige poging om niet-noodzakelijke obstakels te overwinnen.’

Op grond van deze definitie lijkt het erop dat het spel toch een instrumentele dimensie heeft: gaat het niet om winnen? Suits pareert dit bezwaar met een elegant antwoord. Het doel van het spel is winnen, maar dat wil niet zeggen dat het spel zijn waarde verliest als je verliest. Met andere woorden: het spel behoudt te allen tijde zijn intrinsieke waarde. Iets dergelijks zie je ook bij sportwedstrijden: de verliezende partij kan bijvoorbeeld prachtig hebben gespeeld.

Falen

Met zijn genuanceerde visie op winnen en verliezen houdt Suits ons opnieuw een spiegel voor. Vanuit de hedendaagse prestatiemaatschappij hebben wij een duidelijk beeld van een geslaagd of een mislukt leven. Waar sta je dan als je gefaald hebt? Suits’ gedachten over het verliezen van een spel zijn ook vruchtbaar te maken in de levenskunst. Ze doen denken aan een beroemd gedicht van Samuel Beckett: Altijd geprobeerd/ Altijd gefaald/ Het maakt niet uit/ Probeer het opnieuw/ Faal beter. Dit uitgangspunt geldt ook zeker voor het literaire werk van Beckett en misschien wel voor kunst in het algemeen, die je kunt opvatten als een ernstig spel.

Des te opvallender is het dat Suits aan het einde van het boek in zijn schets van een utopie opmerkt dat er in deze ideale maatschappij geen kunst wordt gemaakt. In zijn Utopia bestaat werk niet meer en kan de mens zich puur op het spel toeleggen. Alles wordt namelijk voor de mens gedaan door machines, die hij telepathisch aanstuurt. Hij kan er nog wel voor kiezen om activiteiten te ondernemen, maar kan die allemaal als een spel uitvoeren. Omdat kunst volgens Suits gaat over onbevredigde menselijke verlangens, bestaat die niet meer in Utopia.

Het is lastig om Suits in deze gedachtegang te volgen. Maar dat geldt niet voor zijn bespiegelingen op het spel. Die hebben op zichzelf genomen meer dan genoeg utopisch potentieel om ons te inspireren. Bijvoorbeeld om het ­doel-middeldenken tegen te gaan en een andere visie op een ‘geslaagd mensenleven’ te ontwikkelen. En is deze inspiratie niet precies het doel van een utopie?

De sprinkhaan. Het spel, het leven en utopia
Bernard Suits
vert. Cyril Lansink
Noordboek
240 blz.
€ 27,90