Home De revolutionaire geest van Brussel

De revolutionaire geest van Brussel

Door Erno Eskens op 19 april 2000

04-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Multatuli schreef er de Max Havelaar, Marx en Engels werkten er aan het Communistisch Manifest, Tolstoi vond er inspiratie voor zijn Oorlog en vrede. Brussel lag aan de basis van een aantal belangrijke monumenten uit de Europese cultuur. Een filosofische wandelroute leidt u langs de belangrijkste plekken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

  • Vanaf het centraal station aan de Houtmarkt omhoog de Parochiaanstraat in. Deze komt uit bij de St.-Michielskathe­draal.

De torens van de St.-Michiels- of St.-Goedelekathe­draal rijzen hoog boven de huizen van de lager gelegen stad uit. Je hebt er ‘de hele stad aan je voeten’, schreef Victor Hugo. Mystiek denker Jan van Ruusbroec (1293-1381) zag de torens in aanbouw. De kathedraal wordt prachtig, somberde hij, ‘en toch vermindert de religieuze geest van dag tot dag’. Om de godsdienst te zuiveren van allerlei om- en afkooppraktijken bedacht hij een sobere filosofie die teruggreep op de mystieke werken van Pseudo-Dionysius (ca. 500) en de dertiende-eeuwse mystica Hadewijch uit Nijvel. Ruusbroec wordt als voorloper van de latere ‘moderne devotie’ gezien, een lekenbeweging die een eenvoudig leven voorstond. Hij schreef, en dat was opval­lend in zijn tijd, niet uitsluitend in het Latijn. Zijn op­voedkundige geschriften moesten ook voor de gewone burger toegankelijk zijn. Ruusbroecs bekendste werk is Die gheesteli­ke brulocht.

Als een van de eersten verzette Ruusbroec zich tegen de in zijn tijd gangbare scholastieke filosofie, waarin godsbewijzen en slimme redeneringen de grootsheid van God moesten aantonen. Het ging hem niet om redeneringen. Hij definieerde God als ‘een intelligent licht dat niet door de zintuigen, niet door de rede, niet door de natuur en niet door de scherpste analyse kan worden begrepen.’ Denkers als Geert Groote en Thomas à Kempis, maar ook Agricola en Erasmus deelden dit standpunt en gingen, mede door zijn werk geïnspireerd, op zoek naar nieuwe manieren om theologie en filosofie te bedrijven. Ruusbroec zelf zocht zijn uitweg in de mystiek.

In de koorgang van de kathedraal staat een standbeeld van Ruusbroec. Het dateert uit 1917 en toont hem met een pen in de rechter- en een boek in de linkerhand. Met zijn voet plet hij zonder genade het hoofd van de begijn en weldoenster Heilwigis Bloemaerts ook wel ‘Bloemardinne’ genaamd. Het tafe­reel voert terug op een legende die de vijftiende-eeuwse schrijver Henri­cus Pomerius, de eerste biograaf van Ruusbroec, heeft rondge­bazuind: ‘Er leefde te Brussel, in de jaren dat Ruusbroec daar priester was, een ketterse vrouw, in de volksmond Bloemardinne genaamd. Ze schreef veel over de beweging van de Vrije Geest en over zondige liefde en wellust, die zij “serafijns” noemde. Als stichteres van een nieuwe leer werd zij diep vereerd door haar talrijke volgelingen. Als zij onderricht gaf of schreef, zat zij op een stoel van zilver en deze stoel werd na haar dood als reliek aangeboden aan de hertogin van Brabant. Ge­brekkige mensen verdrongen zich om haar gestorven lichaam aan te raken in de hoop zo heil en genezing te vinden. Onze man Gods, vol van de Heilige Geest, werd verontrust door deze dwaalleer en verzette zich van meet af aan tegen deze perverse ketterij.’ Op latere leeftijd trok Ruusbroec, in werkelijkheid overigens een zachtzinnig man, zich terug in het Zoniënwoud bij Groenen­dael, niet ver van Brussel.

  • Vanaf de trappen van de kathedraal rechtuit de St.-Goedele straat in. Deze komt uit op de Keizerinnelaan. Oversteken en de Arenbergstraat in. Direct op de hoek hangt een plaquette. 

Multatuli, oftewel Eduard Douwes Dekker (1820-1887), woonde van januari tot oktober 1858 in het inmiddels herbouwde pensi­on Au Prince Belge op de Arenbergstraat 52. Hij huurde er een klein zolderkamertje. Iets groters kon hij niet betalen. Hij was in zijn Brusselse periode dermate arm dat hij, naar ver­luidt, zelfs zijn jas moest verkopen om wat te kunnen eten. Zijn situatie verbeterde enigszins toen hij werk kreeg bij het tijdschrift L’Independance aan de Wolvengracht. Maar in 1859, na een uitstapje naar Den Haag en Luik, was Multatuli weer terug op zijn zolder. Hij begon er aan zijn meesterwerk Max Havelaar, dat tot de beste werken van de Europese Romantiek behoort. Het bevat in bittere satire ver­pakte verhalen over zijn ervaringen in Lebak, een gebied op Java dat destijds tot de kolonie Nederlands Indië behoorde. Daar had hij gezien hoe Nederlanders over de ruggen van Java­nen de kolonie uitbuitten en leegzogen. ‘Het is een leugen dat door Nederland uit Indië verkregen welvaart afdruipt op minde­re. De geringe man geniet er niets van. Geen knecht, geen pakdrager of andere arbeider ontvangt een cent hoger loon, omdat zijn heer rijk werd door ’t sjacheren in gestolen kof­fie.’

Socialist Multatuli had een sterk ontwikkeld rechtvaardig­heidsgevoel. Dat blijkt ook uit zijn filosofische werken. Overigens is hij altijd van mening geweest dat sociale betrok­kenheid alleen geen goed uitgangspunt is voor het bedrijven van filosofie. Zijn Ideeën stuurde hij naar de uitgever met de mededeling. ‘Ik zal in mijn schrijven trachten naar waarheid. Dit is mijn program. Dit is mijn enig program.’

  • Tegenover het huis van Multatuli begint de Bergstraat. Deze bergafwaarts inlopen tot u op de Grasmarkt staat. Linksaf de kleine Heuvelstraat  in. Deze komt uit op de Grote Markt.

‘Het plaatselijke raadhuis wordt tot de mooiste goti­sche gebouwen van de Nederlanden gerekend’, schrijft Arthur Scho­penhauer (1788-1860) na een bezoekje in 1803 aan de Grote Markt. ‘Het is een simpel gebouw en zonder overdaad aan orna­menten zoals je bij gotische gebouwen nog wel eens ziet. Vooral de toren geldt vanwege zijn regelmaat als een meester­kunst in de bouwkunst.’

Karl Marx (1818-1883) dronk regelmatig een glaasje in Café de Zwaan op de markt 9. ‘La Maison du Cygne’ (Het huis van de zwaan) staat nog op de gevel en de zwaan zelf is te zien boven de ingang. Samen met Frie­drich Engels richtte Marx in dit café de Belgi­sche Werklieden­bond op. Een plaquette aan de gevel herinnert eraan. Op 2 februari 1845 kwam Marx naar Brussel, met vrouw, kinderen en hun huishoudster Demuth. Net als de Rus Michael Bakoenin (1814-1876) had hij Frankrijk moeten verlaten vanwege zijn communistische sympathieën. Marx was welkom in België, maar moest wel een verklaring tekenen: ‘Ik beloof plechtig in België geen enkel werk over de huidige politieke situatie te publiceren.’ Hij hield zich daar natuur­lijk niet aan. In de Deutsche Brüsseler Zeitung schreef hij opruiende stukken die de Pruisische regering tot een officiële klacht jegens de Belgische overheid brachten. Intussen werkte hij met Friedrich Engels in Café de Zwaan aan het Communis­tisch manifest, een later gevreesd werk dat nog steeds als de beknopte bijbel van het marxisme geldt. De eerste zin is wereldberoemd: ‘Een spook waart door Europa, het spook van het communisme.’

Marx vroeg asiel aan in België. De aanvraag werd afgewezen, of beter gezegd, hij kreeg gewoon niets te horen op zijn verzoek. Het was bij voorbaat kansloos. Intussen deed hij afstand van zijn Pruisische staatsburgerschap, in de hoop te ontkomen aan de lange arm van de Pruisische politie, die de jacht op hem had geopend. Ook de Belgische politie maakte hem intussen het leven zuur. Agenten volgden hem door de stad, zodat Marx de bijeenkomsten van de Brusselse sectie van de Bond der Commu­nisten niet ongemerkt kon bijwonen. Om de vergadering toch mogelijk te maken, deden de communisten zich voor als onschul­dige leden van de Deutsche Arbeitersverein.

Er moet in die dagen een echt revolutionaire geest in Brussel hebben gehangen, want naast Marx en Engels verbleven ook Joseph Proudhon, Lev Tolstoi en Victor Hugo in de stad. Toen de Franse koningstroon op 24 februari 1848 door een revolutio­naire massa uit het raam van de Tuilerieën werd geworpen, verwachtte iedereen dat de revolutie zou overslaan naar Bel­gië. ‘Een groot aantal mensen verzamelde zich op een zwaar bewaakte Brusselse Grote Markt’, noteerde Friedrich Engels, waarschijnlijk vanaf het terras van De Zwaan. ‘De herbergen rond de markt zaten afgeladen vol. Het gerucht deed de ronde dat Koning Leopold bereid was af te treden. Er werd “Vive la République” geroepen en men zong de Marseillaise. Ten slotte greep de politie in en liep met getrokken sabel op de massa af. Meerdere mensen werden gearresteerd.’

Schrijver en revolutionair Victor Hugo, die net als Marx van de Brusselse overheid geen politieke werken mocht schrijven, woonde in 1851 op nummer 27. Een plaquette herinnert aan zijn verblijf.

  • Achter het stadhuis, dat de Grote Markt domineert, loopt de Amigostraat. Op nummer 1 van deze straat staat Hotel L’Amigo.

De Belgische politie sloeg de revolutie van 1848 neer. Marx kreeg de opdracht om de stad binnen 24 uur te verlaten. Juist op dat moment had hij een voorschot gekregen op de erfenis van zijn moeder. De Belgische overheid vertrouwde het zaakje niet en vermoedde dat het om geld ging om wapens te kopen voor de revolutie. Men besloot Marx, nog voor hij kon vertrekken, te arresteren. Marx, die net zijn koffers aan het pakken was, probeerde de agenten nog op andere gedachten te brengen, maar in plaats van het uitwijzingsbevel te laten zien, toonde hij de agenten een document van de Communisten­bond. Deze stomme vergissing deed hem met zijn vrouw in de Amigogevangenis belanden. Die gevangenis op de Amigostraat nummer 1 is nu deels hotel en deels politiebureau.

  • Bij het Amigo Hotel de Violetstraat in. Het St.-Jansplein oversteken en de Gasthuisstraat  in. De Keizerslaan overste­ken, een beetje rechts houden, de Lebeaustraat in. Deze komt uit op de Grote Zavel. Rechtdoor over het plein de Boden­broeckstraat in.

Op de Bodenbroeckstraat 8, nu een antiekzaak, woonde Gigot, een medewerker van Marx. Marx moet er de Russische anarchist Michael Bakoenin regelmatig hebben getroffen. Ze kenden elkaar al uit Parijs. Bakoenin was door Marx lid ge­maakt van de communistische Internationale. ‘Mijn vaderland is thans de Internationale, waarvan jij een van de belangrijkste oprich­ters bent’, schreef hij als dank aan Marx. ‘Je merkt dus, mijn beste vriend, dat ik een leerling van je ben en daar trots op ben.’ Maar Bakoenin stond een wezenlijk andere koers voor dan zijn leraar. Er komt een tijd, voorspelde hij in een brief aan een vriend, ‘dat ik de strijd met hem aanbind. Begrijp me goed, niet om hem persoonlijk te treffen, maar om een princi­pieel vraagstuk, om het staatscommunisme waarvan hij en de Engelsen en de Duitsers fervente aanhangers zijn en waaraan hij de leiding geeft.’ Bakoenin wilde de staat per direct afschaffen, terwijl Marx deze ook na de revolutie nog in stand wilde houden. Pas op langere termijn zou er sprake kunnen zijn van opheffing van de staat. Op de Interna­tionale van september 1872 in Den Haag kwam het, in de woorden van Marx, tot een ‘strijd op leven en dood’. Marx won en Bakoenin moest de partij verlaten.

  • Aan het einde van de Bodenbroeckstraat rechtsaf de grote Regentschapsstraat  in. Aan de overkant ligt de Kleine Zavel. Karl Marx woonde korte tijd in een van de huizen rond dit plein. De Regentschapsstraat vervolgen.

Hoog op de heuvel aan het einde van de Regentschaps­straat staat het negentiende-eeuwse Paleis van Justitie. In het kolossale voorportaal staat een hoog beeld van de oude Romein Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.), die hier een van de rechtvaardige staatslieden verbeeldt. Vanaf de trappen van het Paleis van Justitie hebt u een mooi uitzicht over de stad.

  • De Wolstraat loopt terug naar het centrum. De weg loopt iets hoger op de berg, parallel aan de Regentstraat. U komt opnieuw langs de Kleine Zavel, maar dit keer heeft u ook uitzicht op het Egmontpaleis.

Het Egmontpaleis, wordt ook wel de ‘Tempel van de rede’ ge­noemd. Sommige toeristische gidsen houden het erop dat die naam te danken is aan het verblijf van zowel Voltaire als Rousseau in het paleis. Voltaire is zonder twijfel in Brussel geweest, maar van Rousseau is dat niet bekend.
 

  • De Wolstraat gaat over in de Karmelietenstraat en komt uit op de Naamsestraat. Deze linksaf inlopen en aan het einde rechts. U komt op het Koningsplein (Place Royale).

Door revolutie en restauraties veranderden de namen van de straten regelmatig. ‘Het mooiste deel van Brussel ligt op een heuvel’, schrijft Arthur Schopenhauer in 1803. ‘Helemaal boven ligt de La place de L’égalité, vroeger Place Royale geheten, dat wat symmetrie betreft in Londen geen gelijke vindt.’ Inmid­dels is het koningshuis weer terug van weggeweest en heet het plein opnieuw Place Royale.

  • Een stukje de Koningsstraat in en direct rechts het Paleizen­plein op. Tegenover de ingang van het koninklijk paleis ligt het Warandepark.

In dit park vonden de eerste schermutselingen plaats die de Belgische onafhankelijkheid in 1830 inluidden. Arthur Schopen­hauer bezocht het park 27 jaar eerder en meldde. ‘Het is niet wat men in Engeland onder een park verstaat, maar een zeer goed onderhouden klein bos dat voor de inwoners van Brussel een hoogst aangenaam wandelgebied is omdat het binnen de stad ligt. Het ligt in het betere en hogere deel van Brussel. Het is met een flinke hoeveelheid beelden gevuld, die ik echter niet heb kunnen zien omdat ze in dit jaargetijde afgedekt zijn.’ De Engelse dichter en angry young man Lord Byron (1788-1824) schijnt enkele van deze marmeren beelden te hebben vernield. Ook Lev Tolstoi moet in 1861 regelmatig ’s avonds door het park hebben gewandeld met de Franse filosoof Joseph Proud­hon, die op dat moment aan een essay met de titel De oorlog en de vrede werkte. Tolstoi zou de titel later hebben overgenomen voor zijn meesterwerk: Oorlog en vrede.

  • Op de Koningsstraat, die langs het park loopt, linksaf de Warandeberg in. Deze komt uit op de Houtmarkt waar de ingang van het centraal station is te vinden.