In een schitterende stijl sombert John Gray over de mens, de beschaving en de rechtvaardige samenleving. ‘Ideeën over gerechtigheid zijn net zo tijdloos als de hoedenmode.’
John Gray is een zwartkijker. Volgens hem is controle over het eigen bestaan onmogelijk. Terwijl de westerse mens denkt zijn toekomst te kunnen plannen en zijn eigen motieven te doorgronden, wordt hij geregeerd door onbewuste krachten. Het christendom heeft de mens wijsgemaakt dat hij de hoogste plaats in de schepping innam, en dat is hij blijven denken, ook in onze tijd van atheïsme en humanisme. Volgens Gray is de mens echter een dier, dat net als vele andere soorten in de toekomst weer zal verdwijnen, hetzij door zelfvernietiging, hetzij door dodelijke virussen. Mensen zijn voor Moeder Natuur als ‘strohonden’, die in Chinese rituelen eerst met eerbied worden behandeld, maar later met hetzelfde gemak worden vertrapt en weggeworpen.
Is deze boodschap nieuw? Nee, integendeel. De onttroning van de mens als parel der schepping gaat sinds Darwin gestaag voort, en het is common sense om de mens als evolutieproduct of genendienaar te beschouwen. Grays boek stijgt echter boven het gemiddelde uit door zijn stijl. Hij is consequent pessimistisch en hanteert een onderkoelde en licht cynische toon: ‘Rechtvaardigheid is een kunstmatig veroorzaakte vorming van een gewoonte. (…) Ideeën over gerechtigheid zijn net zo tijdloos als de hoedenmode.’ Gray gelooft daarbij niet dat er onder deze ‘hoeden’ nog een fundament voor ware kennis ligt. Zelfkennis is ook maar een illusie en leidt niet tot verlossing. Achter onze beperkte horizon ligt geen beloofd land. Historische vooruitgang en verbetering zijn uitgesloten.
Gaia
Grays boek onderscheidt zich ook door de verrassende combinatie van ideeën. Hij vindt inspiratie bij taoïsme en science fiction, en in zijn betoog tegen het optimistisch humanisme gebruikt hij kampverhalen en bevindingen uit de bewustzijnspsychologie en de beschavingsgeschiedenis. Deze mix van ongelijksoortige bronnen leidt wel tot inconsequenties. Zo is Gray aanhanger van de Gaia-hypothese, die ervan uitgaat dat de aarde een organisme is dat zich beschermt tegen de destructieve invloed van de mens. ‘De menselijke soort is het blijkbaar niet waard te worden behouden. (…) Wanneer hij weg is, zal de aarde zich herstellen.’ Dan blijkt de mens toch een geval apart te zijn, zij het op negatieve wijze: hij is als enige diersoort in staat om zich tegen Gaia te richten. Dit leidt bij Gray echter niet tot milieuactivisme. ‘Groene denkers’ zouden namelijk de mens tot middelpunt van het milieu maken. Daarom zouden ze antropocentrisch zijn, crypto-humanisten, en ‘dus’ verkeerd.
Gray ziet achter ieder lichtpuntje een zwart gat. De prehistorische mens had goed te eten, maar was net zo roofzuchtig en aggressief als de moderne mens. Na de opkomst van de landbouw en de steden groeide de bevolking, maar dit betekende alleen maar nog meer ellende. Het christendom en zijn hedendaagse vermomming – het humanisme -, hebben de menselijke hoogmoed nog verder bevestigd. En de wetenschap? Dat is het nieuwe geloof geworden waar men het heil van verwacht. Is de afname van de afhankelijkheid van de natuur dan geen verworvenheid? Jawel, maar uiteindelijk leidt het nergens toe: als de mens zich laat verzorgen door machines, is hij gedoemd te eindigen in wezenloze verstrooiing. Kortom, de mens is een vreselijk ongeluk, en harmonie met de natuur heeft nooit bestaan.
Geborgen leven
Toch klinkt onder al het gesomber een verlangen naar eenvoud en betrokkenheid bij de directe omgeving. Iets waardevols, bijna mystieks, dat verder moeilijk te benoemen is, lijkt bij Gray te worden bedreigd door onnatuurlijke ontwikkelingen. ‘In de gedecentraliseerde agglomeraties die de steden langzaam aan vervangen, komen en gaan de straten even snel als de mensen die over ze heen rijden. Nu de steden worden gedeconstrueerd tot verkeersknooppunten, verflauwt de herinnering aan het geborgen leven dat daar eens werd geleid.’ Gray sluit met zijn boek aan bij gangbare cultuur- en moraalkritiek. Hij ziet zelf echter niet in dat zijn globale visie, zijn relativistische cirkelredeneringen en zijn gevoeligheid voor menselijk lijden hem volledig in de moderne tijd en hedendaagse moraal plaatsen. Door zich tegen alles en iedereen af te zetten ondergraaft hij ook zijn eigen positie. Desalniettemin, hoewel Gray geen coherente visie biedt, zijn de gestileerde aforistische overpeinzingen prikkelend genoeg om de lezer tot het eind te boeien.
Strohonden: Gedachten over mensen en andere dieren, door John Gray, vert. Walter van der Star, uitg. Ambo, Amsterdam 2003, 192 blz., € 19,90