Home De mens als toneelspeler

De mens als toneelspeler

Door Marjan Slob op 26 februari 2021

De mens als toneelspeler
Cover van 03-2021
03-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

In alledaags taalgebruik over het ‘zelf’ sluimert nog steeds de notie van een ziel die losstaat van het lichaam, stelt Marjan Slob. Inzichten uit biologie en neurofilosofie halen dat idee volgens haar onderuit. Maar wat is het zelf dan wél?

Mensen verlangen ernaar dat hun ervaringen met elkaar samenhangen en coherentie vertonen. Zelfs tegen beter weten in. Dat valt op te maken uit de rubber hand illusion, een in de neuro­filosofie beroemd experiment waarbij een rubberen nephand voor je op tafel wordt gelegd terwijl je echte hand uit zicht verdwijnt (bijvoorbeeld achter een schotje). Wat blijkt: als je iemand met een kwastje over die kunsthand ziet strijken terwijl er tegelijkertijd over je verstopte hand wordt geaaid, voel je na ongeveer elf seconden dat die kunsthand ‘bij jou hoort’. Je hebt dus een gewaarwording van je ‘zelf’ in die kunsthand.

In die elf seconden ben je echt niet gek geworden. Je weet best dat de nephand niet aan jouw lichaam vastzit. Maar het voelt niet langer zo. Neurofilosofen verklaren dit verschijnsel door te suggereren dat mensen mentaal de eenheid willen bewaren tussen hun tactiele en hun visuele gewaarwordingen. Het experiment laat zien dat wij bekende feiten (‘Die nephand zit niet vast aan mijn lichaam en kan ik dus onmogelijk voelen’) al na een paar seconden opofferen om ons beeld van onszelf maar in stand te kunnen houden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit experiment vraagt daarmee om nieuwe reflectie op wat het zelf nu eigenlijk is. Wij krijgen met de paplepel ingegoten dat ieder van ons een zelf heeft (of is). Zo spreken we elkaar aan, zo behandelen we elkaar. We gaan op cursus om het te vinden en te ontwikkelen. Het verliezen van een zelf is wat we eventueel betreuren als we denken aan onze dood. En toch zijn we kennelijk bereid om dat zelf al na luttele seconden ergens buiten ons eigen lichaam te plaatsen.

Waarom is er eigenlijk een besef ontstaan in levende wezens?

Gevoel van eenheid

Voor sommigen is het zelf een geseculariseerde versie van het christelijke idee van een onsterfelijke, onveranderlijke ziel. Zij zullen naar aanleiding van de illusie van de rubberen hand moeten verklaren hoe zo’n zelf dat het lichaam bezielt al bij leven buiten het lichaam kan treden – en wat op zo’n moment dan de status van het lichaam is. Persoonlijk geloof ik niet in een onsterfelijke ziel; ik denk dat mensen een product zijn van de evolutie. De vraag die dan rijst: waarom is er eigenlijk een besef van een zelf ontstaan in levende wezens? Hoe moet je dat zelf begrijpen, en wat kan het evolutionaire nut ervan zijn?

Het gebruikelijke antwoord in de filosofie van de biologie gaat ongeveer als volgt: het zelf is een beeld dat een organisme voor zichzelf opstelt om dat organisme een gevoel van eenheid te geven. Dat heeft praktisch nut. Als een dier ‘zichzelf’ niet zou ervaren, zou het zomaar aan zijn eigen lichaam kunnen gaan knabbelen als het honger heeft. Een lichaam dat zichzelf begrijpt als een eenheid kan zichzelf bovendien los zien van de omgeving. Het kan nadenken over wat het wil bereiken in die wereld buiten het eigen lichaam.

Vanuit dezelfde denktrant verklaren neurofilosofen het bewustzijn. Heel wat handelingen verrichten dieren routineus, zonder veel nadenken, stellen ze. Maar om een complex doel te bereiken moet je ongelijksoortige informatie met elkaar combineren. Alleen dan kun je een tactiek of route bedenken die verder gaat dan ingesleten gewoontes. Dat vergt zoveel tijd en hersenenergie dat je je op zo’n moment bewust wordt van die hersenactiviteit. Opeens gaat binnen het licht aan.

Zelfbewustzijn

Dat licht vanbinnen is een geweldig fenomeen, maar uniek voor mensen is het niet. Ook andere dieren hebben een beeld van hun omgeving en ‘weten’ dat ze in de wereld zijn – anders zouden ze niet kunnen jagen. Maar dat betekent nog niet dat bijvoorbeeld wolven ook beseffen dat ze bestaan – dat wil zeggen, dat zij hun bewustzijn beleven als hún bewustzijn. Dat besef vergt nog een extra denkstap. Wij mensen zetten die stap (zo nu en dan). Op zo’n moment is je lichaam zich dus bewust van zijn model van ‘zichzelf’.

Dat opent een gigantische ruimte vol mogelijkheden: je kunt opeens gaan fantaseren over wie je wilt zijn en wat je wilt worden. Mensen zijn daar ware meesters in. In onze dromen, plannen en verhalen projecteren we onszelf naar hartenlust in tijden en naar plekken waar we soms nog nooit geweest zijn, en die misschien niet eens bestaan. Dat maakt ons tot listige strategen, die andere dieren wegconcurreren. Evolutionair gezien is dat de extra energie die het opstellen van zo’n ‘model van het zelf’ kost wel waard.

Dit zal voor velen onwennig klinken. Je bent al snel geneigd te vragen: ‘Maar wacht eens even, wát in ons is het dan dat zo’n model van het zelf opstelt?’ Onze taal duwt je gedachten die kant uit. Maar het is misschien de verkeerde vraag. Een lichaam kan volgens neurofilosofen best een model van het zelf opstellen zonder dat een zelf (dus los van, anders dan het lichaam) dat doet. Het zelf is geen ‘ding’ vanbinnen. Het is eerder een bepaald bewustzijnspatroon, een simulatie die een lichaam voor het gemak van dat lichaam maakt – niets meer en niets minder. Dat dit zo raar klinkt, komt doordat deze manier van praten wringt met onze dagelijkse taal. Daarin heeft de metafysica van het christendom, met haar onsterfelijke ziel in een vergankelijk lichaam, zich diep ingevreten. Zo bezien vertonen neurofilosofen meer affiniteit met het boeddhisme, waarin het zelf een (functionele) illusie is.

Toneel

Hoe moet je dat zelf nu beschrijven in een herkenbare taal zonder in de val van de christelijke metafysica te trappen – dus zonder het als ‘een ding vanbinnen’ te presenteren? De Canadese socioloog Erving Goffman brengt uitkomst. Hij ontwikkelde halverwege de vorige eeuw zijn zogenoemde ‘dramaturgische perspectief’ op het menselijk handelen. Elke situatie waarin je als mens verzeild kunt raken, ziet Goffman als een soort toneel waarop je een rol speelt. De mogelijk­heden van de metafoor zijn eindeloos, en Goffman heeft prachtige en vermakelijke studies gedaan naar hoe mensen zich op verschillende ‘podia’ gedragen.

Het interessante aan Goffmans perspectief is dat hij een heel originele invulling geeft aan het zelf. Volgens Goffman gaat een lichaam zich gaandeweg ‘ik’ noemen doordat het de opeenvolgende rollen die het speelt leert te internaliseren. In Goffmans voorstelling van zaken begrijp je als mens gaandeweg dat je verschillende rollen speelt. Je leert variëren tussen die rollen en ze te beheren door jezelf een ‘zelf’ te noemen. ‘Ik’ is dus een woord dat coherentie geeft aan die verzameling rollen.

Het mooie en bevrijdende van Goffman is voor mij de denkbeweging. Bij hem is er niet een ‘ik’ of ‘zelf’ dat zichzelf op een of andere manier op een toneel moet gaan leren manifesteren – nee, er is een lichaam dat bij geboorte op het wereldse toneel wordt geworpen, en de verschillende rollen intern leert organiseren met behulp van dat concept ‘ik’. Waar de oude meta­fysica dus start met een zelf dat van binnenuit een beweging naar buiten maakt, suggereert Goffman dat het allemaal begint met een lichaam dat gaandeweg een binnenwereld creëert en zichzelf leert ervaren als een zelf. ‘Het zelf is een dramatisch effect dat diffuus oprijst uit een scène,’ concludeert Goffman in de laatste pagina’s van zijn hoofdwerk The Presentation of Self in Everyday Life (1956). Een paar regels later presenteert hij het zelf als een ‘pin’ waaraan een tijdlang iets wordt opgehangen. Het zelf als een soort kapstok waaraan je verschillende rollen en identiteiten hangt, als waren het jassen. Of, meer in stijl, toneelkostuums. Het is een voorstelling van zaken die opmerkelijk goed aansluit bij de laatste inzichten van de neurofilosofie.

Metazoa. Het dierenrijk en de evolutie van het bewustzijn
Peter Godfrey-Smith
Spectrum
2020
336 blz. | € 22,99

De egotunnel. ­Hersenonderzoek en de mythe van het zelf
Thomas Metzinger
De Arbeiderspers
2010
305 blz.

Waar was ik toen ik er niet was?
Monica Meijsing
Vantilt
2018
288 blz. | € 19,95

Marjan Slob
Marjan Slob (1964) is essayist en filosoof. Ze werkt freelance voor publieke organisaties en was columnist voor de Volkskrant. Ze schreef onder andere de boeken Foute fantasieën, Een ander ik en Hersenbeest. Haar meest recente boek De lege hemel. Over eenzaamheid is genomineerd voor de Socratesbeker 2021. In dit boek werkt ze haar ideeën over het ‘zelf’ verder uit.