Toen drie jaar geleden Hans-Georg Gadamer; eine Biographie van Jean Grondin verscheen, werd hier en daar verbaasd gereageerd: is-ie dood dan? De Heidelbergse filosoof Gadamer was niet dood, wel heel oud, 99 jaar. Tegenover Grondin uitte hij zijn verlegenheid over het feit dat hij er nog was en beschreef zichzelf als een levend anachronisme.’ Op 14 maart jongstleden is Gadamer op honderdentweejarige leeftijd dan toch nog overleden, in zijn woonplaats Heidelberg.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Geboren op 11 februari 1900 in Marburg, groeit hij op onder het bewind van zijn strenge vader, de Chemicus Johannes Gadamer, die niet begrijpt wat zijn zoon bezielt als hij in 1918 besluit om filologie, geschiedeniswetenschappen en filosofie te gaan studeren in plaats van de harde natuurwetenschappen. Gadamer rechtvaardigt zijn keuze voor de ‘kletswetenschappen’ en legt hiermee de basis voor zijn belangrijkste bijdrage voor de filosofie: de legitimatie van de geesteswetenschappen.
Voortbordurend op Wilhelm Dilthey (1833-1911) ontwikkelt Gadamer zijn hermeneutische methode, waarin hij laat zien dat het begrip van een tekst tot stand komt in een zogenaamde ‘hermeneutische cirkel’. De verschillende delen van een tekst worden verklaard uit de overkoepelende betekenis van de hele tekst. Tegelijkertijd krijgt het geheel ook betekenis door de afzonderlijke delen. Een objectieve natuurwetenschappelijke blik kan de waarheid van de tekst niet achterhalen. Onder invloed van zijn geestelijk vader, Martin Heidegger (1889-1976), benadrukt hij in Wahrheit und Methode (1960) dat elke ervaring in zo’n cirkelvormig hermeneutisch proces tot stand komt. Heidegger, die aanvankelijk vond dat Gadamer ‘niet het geringste benul’ had van filosofie, is dan pas overtuigd van Gadamers denken.