Home De jongen die koekjes uitdeelde terwijl hij werd geslagen

De jongen die koekjes uitdeelde terwijl hij werd geslagen

Door Leon Heuts op 26 maart 2019

De jongen die koekjes uitdeelde terwijl hij werd geslagen
Cover van 04-2019
04-2019 Filosofie Magazine Lees het magazine

Onaangepaste, stuntelende idioten worden makkelijk bespot. Maar volgens filosoof Leon Heuts kan er een verlossende kracht uitgaan van de idiotie. Een ode aan een gepest vriendje.

Op de middelbare school leerde ik een jongen kennen die dagelijks stevige pesterijen moest ondergaan. Zijn ouders zaten in een religieuze sekte, wat volgens de bloedhondenmentaliteit van 14-jarige jongens op een school voor rijke Philips-kinderen in Eindhoven voldoende reden was om hem te treiteren. Iets in hem trok mij juist aan. Niet dat ik een nobele uitzondering was; ik deed niet veel om het pesten te voorkomen. Maar ik ging weleens met hem lunchen – we zaten gedrieën aan tafel: hij, ik, en een meisje dat vanwege haar omvang simpelweg ‘pudding’ werd genoemd en dat op school geen vrienden had en weinig sprak. Ik kwam zelfs een enkele keer bij hem thuis, en dan speelden we computerspelletjes. Over religie of zijn ouders hadden we het overigens nooit. We waren op ons gemak, misschien omdat we bij elkaar weinig te verliezen hadden.

Zijn reactie op de pesterijen was curieus. Hij onderging ze, bijna goedmoedig. Hij nam ze als het ware op zich, met een ascetisch geduld. Meer nog: hij complimenteerde zijn kwelgeesten vaak, en gaf ze snoep en vuurwerk. Hij leek oprecht te menen dat zijn goedmoedigheid de jongens een beetje beter zou maken. Waarschijnlijk was het in werkelijkheid een vorm van dissociatie, om de pijn niet te hoeven voelen. De jongens zagen in hem een gek. Hij deelde koekjes uit terwijl hij werd geslagen. Als reactie zei hij zelf ook: ‘Ja, ik ben een idioot.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Overlevingstactiek

Het thema van deze Maand van de Filosofie is ‘Ik stuntel, dus ik ben’, en volgens mij mag daarbij een analyse van de idiotie niet ontbreken. Gestuntel verhoudt zich tot idiotie als een barstje tot scherven. Een kleine verstoring van de orde, terwijl de idioot staat voor een breuk. Beide dragen de romantiek van de onaangepastheid, zoals ook luiaards dat doen. We lachen om de fratsen van een clown, zonderling of dorpsgek. Of we menen bij hen zelfs een glimp van een pure wijsheid te zien, onbedorven door macht of het eeuwige moeten, dat zo zwaar op ons drukt.

Tegelijkertijd maken mijn jeugdherinneringen me ook sceptisch. Ik vraag me af of de idioot niet ook staat voor een overlevingstactiek, die alleen maar de beschadiging probeert te verhullen. Ik wil mijn jeugdvriend niet tot voorbeeld maken, maar ik herken iets van zijn situatie in deze tijd. Eigenlijk staan wij permanent bloot aan een uitgekiende, mentale vorm van pesterij. De druk is groot: we moeten flexibel zijn, presteren, gelukkig zijn, fit, succesvol, interessant, authentiek… En we krijgen voortdurend te horen dat we niet goed genoeg zijn. Maar steeds weer slagen we erin de andere wang toe te keren. Een ascetische verdraagzaamheid, waarbij we onze werkelijke verlangens opofferen voor een zogenaamd ideaal van succes en geluk. Zie hoe we ons leven upgraden op social media, of via de goedlopende zelfhulpindustrie. In deze cultuur van aanpassing past evengoed stuntelen of idiotie, want juist omarming van de imperfectie benadrukt het streven naar zelfverbetering. De zelfhulpboeken schrijven bij wijze van spreken zichzelf: Wees gelukkig door te leren klungelen. Wat wij kunnen leren van de dorpsgek. Doe eens een keertje gek! Ik stuntel, dus ik ben! Het is alsof we, net zoals mijn jeugdvriend, vrijwillig en in koor zeggen: ja, ik ben een idioot, maar ik kan beter!

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Munir de Vries

Achteraf gezien moet die jeugdvriend in zijn tactiek van overleven en aanpassen iets van het messiascomplex van zijn ouders hebben geërfd. Hij nam het pesten op zich, met het idee dat we er allemaal beter van zouden worden. Het pesten kreeg zo een diepere betekenis. Het is een bijzonder knappe vorm van aanpassing. Het is immers erg moeilijk om zinloosheid te aanvaarden, om bijvoorbeeld te zien dat idealen – zoals succes en geluk – op zichzelf lege en soms zelfs gewelddadige begrippen zijn. We kunnen betekenisloosheid niet aanvaarden, zelfs de idiotie moet ergens toe dienen. En dat is jammer, want ik denk dat er wel degelijk een verlossende kracht kan uitgaan van idiotie. De misfits, die mafkezen, de stuntelaars, de rommelaars, de randfiguren. Maar de verlossende kracht schuilt ’m juist in de zinloosheid. Verwacht van deze verlossing geen idealen of bijzonder zelfinzicht. Het zit bij uitstek in het bijna gewone. Zoals ik me fijn voelde bij die vriend, juist als hij niks hoefde te zijn en we gewoon een computerspelletje konden spelen. Dat is trouwens geen kritiek op de rol die hij speelde tegenover zijn pestkoppen. Hij moest zich beschermen tegen die rotzakjes, die laf waren, maar in de meerderheid. Uiteindelijk werkte het ook nog – een wrange ironie. In het laatste jaar verwierf hij zelfs een soort van cultstatus.
 

Messias

Het meest spannende gedachte-experiment van de idioot als messias is zonder twijfel prins Lev Nikolayevich Myshkin, hoofdpersonage in Dostojevski’s De Idioot. De Russische schrijver wilde een karakter scheppen dat ‘volkomen goed’ was, zoals hij in een brief noteerde. In het corrupte Rusland van de negentiende eeuw verschijnt deze nazaat van een oude adellijke familie, een epilepticus die enkele jaren doorbracht in een Zwitsers sanatorium. Nu, vervreemd van zijn thuisland, claimt hij een erfenis. Maar wat vooral opvalt, is zijn zachtmoedigheid. Dostojevski speelt met hem een wreed spel: kan een personage dat bij uitstek het christelijke ideaal belichaamt van zorgzaamheid en medelijden overeind blijven in een van kwaadaardigheid doortrokken wereld?

Uiteraard wordt Myshkin bespot. Hij beaamt dat hij een idioot is. Hij kan zich niet goed uitdrukken en kent als buitenstaander de sociale codes niet. Dat tekent zijn messianistische karakter: de persoon die van elders komt, iemand die hier niet echt hoort. De mysticus die zich niet helder uitdrukt, zoals een orakel. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk stelt: ‘Dostojevski heeft de mogelijkheid om in het christendom de engel door de idioot te vervangen als eerste onderkend en tot het uiterste doordacht.’

Sloterdijk – initiatiefnemer van een jaarlijkse Myshkin-prijs – zegt niet dat Dostojevski een alternatieve lezing van het christendom geeft. Nee, hij heeft het ‘tot het uiterste doordacht’. De consequentie van het christelijke messianisme is blijkbaar de idioot. De messias is een buitenstaander, en de idioot trekt daaruit de ultieme conclusie: ik heb de wereld niks te vertellen. Deze messias heeft boodschap noch ideologie. En hoewel Myshkin de pesterijen verdraagt, neemt hij niks ‘op zich’. Hij redt de mensen niet van hun zonden, omdat hij eenvoudigweg geen alternatief te bieden heeft.

Je zou evengoed kunnen zeggen dat hij de dissociatie radicaal heeft doorgetrokken. Hij hoeft niets meer te bewijzen. Hij is slechts, en is daarmee volstrekt onaangepast. Zelfs fysiek past hij niet in deze wereld – zie zijn epilepsie. Maar juist omdat hij onaangepast is, kan hij liefde tonen omwille van de liefde zelf. Ze dient immers nergens toe, is ook geen ideaal waar we naar op moeten leven, maar volstrekt vanzelfsprekend. Sloterdijk stelt dat de idioot een engel is zonder boodschap. Hij heeft niet de glans van het transcendente. Als hij spreekt, doet hij dat nooit met gezag, maar enkel met de kracht van zijn openheid.

Je vraagt je af hoe een dergelijke engel zonder boodschap kan verlossen. Walter Benjamin, dé denker van het messianisme aan het begin van de twintigste eeuw, beschrijft in een vroeg essay dat bij Myshkin ‘zijn individualiteit secundair is aan zijn leven’ – hij heeft geen eigenheid. Later spreekt Benjamin ook van ausdruckslos. Tegelijkertijd benadrukt hij dat Myshkin onsterfelijk is. En: ‘Het onsterfelijke leven laat zich niet vergeten, ook al heeft het geen monument of herdenkingsteken.’ Met dat onsterfelijke leven doelt Benjamin op de jeugd. Zowel Dostojevski als Benjamin leefde in een tijd van verrotting en corruptie, maar ook van grote jeugdbewegingen die iets probeerden te veranderen. De jeugd staat bij hen voor de zuivere potentie van het leven zelf. Een leven dat nog niet is ingevuld, en dus ook niet kan worden herdacht, maar dat ons desalniettemin ook nooit heeft verlaten. Overigens hoef je niet per se jong te zijn om deze openheid te ervaren. De naïviteit van een kind – en Myshkin is een groot, naïef kind – treft ons. Niet alleen omdat die naïviteit schattig is, maar ook doordat ze ons herinnert aan de pure mogelijkheid van het leven zelf, die zich alleen al aandient in een zonsopgang of simpelweg een bijzondere boom. Zoals Myshkin zegt: ‘Hoeveel prachtige dingen tref je niet aan bij elke stap die je doet, dingen die zelfs de meest hopeloos verlorene nog prachtig vindt?’
 

Oerslijm

Ook wij, hopeloos verlorenen, altijd op jacht naar geluk of status, herinneren ons soms nog de bijzonderheid van het leven, simpelweg om het leven zelf. Er zijn moeilijk woorden te geven aan deze puurheid, want elk woord is alweer een invulling. Het is niet toevallig dat Myshkin door zijn verblijf in het buitenland én zijn ziekte moeilijk spreekt. ‘Idioot’ en ‘idioom’ – de eigenschappen van een taal – stammen van hetzelfde Griekse woord idios, dat ‘zichzelf’ of ‘eigenheid’ betekent, maar dat als werkwoord ook staat voor toe-eigening (idioomai is ‘ik eigen mij toe’). Wie spreekt, eigent toe – en wordt zo een zelf. Een idioot spreekt juist niet; hij is geen individu en eigent zich niks toe. Dat maakt hem tegelijkertijd meer uitzonderlijk dan welk individu ook. Letterlijk: idiotes staat voor de afgezonderde, de zonderling. De grens tussen eigenheid en eigenaardigheid is flinterdun.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Munir de Vries

Het klinkt bijzonder romantisch. Het doet denken aan Jean-Jacques Rousseau, die beschaving bijna per definitie als corrumperend beschouwt voor een opgroeiend kind. Maar ik hou geen pleidooi om het leven oningevuld te laten, maar om te beseffen dat elke invulling min of meer toevallig is, en dat de potentie van het leven aan elke invulling voorafgaat. Het kan anders – dat is de belofte van onze jeugd. Denk aan de kinderen en jongeren die protesteren tegen het gebrek aan maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Een typisch volwassen reactie is: ja, maar wat willen ze dan? Of: kom eens met een alternatief. Of: ja, en na de demonstratie gaan ze eten bij McDonald’s. Maar juist het gebrek aan een nieuw verhaal tekent de radicaliteit van hun boodschap. Ze zeggen niet alleen dat klimaatverandering ons bestaan bedreigt – de protesten zijn meer fundamenteel: ‘We kunnen niet op deze voet verdergaan.’ We moeten onze leefwijze op een geheel nieuwe manier invullen. En dat kan, want onder het plaveisel ligt het strand. Dat is inderdaad naïef, maar daarin schuilt de radicaliteit. Naïviteit heeft een negatieve bijklank – slechte pers door cynici die er veel baat bij hebben als alles bij het oude blijft. Cynisme is immers het tegenovergestelde van naïviteit.

Het paradoxale is dat deze verlossing tegelijkertijd radicaal is alsook nauwelijks meer dan een fluistering. Zoals Hermann Hesse over het messianisme van Myshkin schrijft: ‘Terugkeren naar het ongeordende. Terugkeren naar het onbewuste, vormloze, naar het dier en nog veel verder terug, terugkeren naar het begin van alles. Niet om daar te blijven, niet om dier, om oerslijm te worden, maar om ons opnieuw te oriënteren, om aan de wortels van ons bestaan vergeten drijfveren en ontwikkelingsmogelijkheden terug te vinden.’

Maar toch: waarom zouden we, als de boodschap nauwelijks te verstaan is, of zelfs ontbreekt?

In de twintigste eeuw zijn er in de populaire cultuur pogingen ondernomen om het messianisme van de idioot te verbeelden. The Tramp van Charlie Chaplin is een bijzonder voorbeeld, en het is geen toeval dat Chaplin zo’n afschuw had van de sprekende film. Zijn zwerver moest stom blijven, zijn klungelige goedheid op een bepaalde manier afstandelijk. Een buitenstaander – en daardoor een ordeverstoorder. Daardoor verandert hij het leven van bijvoorbeeld het straatmeisje Paulette Goddard in Modern Times. Toch laat Chaplin de Joodse kapper aan het einde van The Great Dictator een lange toespraak houden over vrede en democratie, aan de vooravond van de naziverschrikkingen. Chaplin had woorden nodig – een dergelijke toespraak had zijn zwerverstype nooit gepast. Overigens hielden ook die woorden de wereldbrand niet tegen.
 

Wall-E

Mijn persoonlijke favoriete idioot is het robotje Wall-E, uit de gelijknamige film van Pixar. Dit vervallen vuilnisrobotje belichaamt in alles de idiote messias. Hij kan nauwelijks spreken, behalve enkele blikkerige woorden met een spraaksynthesizer. Hij is gehecht aan curieuze rommel, musicals en de sterrenhemel. Waar Disneys Pinokkio een krekel bij zich heeft, die functioneert als een geweten, is dat bij Wall-E een zwijgende kakkerlak. Wall-E heeft geen geweten nodig, hij is onschuldig. Wall-E’s liefde voor de supersonische robot Eve is het belangrijkste wat hem drijft, een volmaakt vanzelfsprekende liefde. Hij heeft geen missie om de mensheid te redden, maar doet dat toch, als een toevallig bijproduct van zijn liefde en onverbeterlijke onhandigheid. Hoogtepunt van de film is ongetwijfeld een dans in de ruimte met Eve, die door de animators is gecreëerd als een ode aan beweging, ritme en liefde. Het is de dans om de schoonheid van de dans zelf, een ‘doelmatigheid zonder doel’, zoals Immanuel Kant zou zeggen. Ze dient nergens toe, maar roert daardoor ten diepste.

Maar Wall-E is een product van een optimistische Amerikaanse cultuur, nog net voor de kredietcrisis en jaren voor Trump. Myshkin stamt uit een veel duisterder tijd, die misschien wel meer op de onze lijkt dan het jaar waarin Wall-E in de bioscopen kwam. De hoofdpersonen uit het boek zijn oprecht geraakt door de zuiverheid van Myskhin. Maar zijn komst verandert niks aan een onvermijdelijke ondergang. Integendeel, zijn liefde voor Nastásja, een prachtig, complex en getormenteerd personage, drijft haar onbedoeld de dood in – ze wordt vermoord door de duistere, jaloerse Rogózjin. Misschien is het een teken dat de tijden duister zijn wanneer een idioot eerder kwaad doet dan goed.

Ik herinner me dat lunchen met het meisje dat zo’n afschuwelijke bijnaam had dat ik die niet meer wil herhalen altijd rust bood, ook al zei ze niet veel. Ze heette Louise, en ik hoop dat ze veel vrienden heeft gevonden, en liefde. Zoals ik dat ook hoop voor mijn vriend, en voor alle andere misfits, buitenstaanders en klungelaars.