Hersenwetenschappers hebben onderzocht welke gebieden van het brein betrokken zijn bij het nemen van ethische beslissingen.
Uit het onderzoek, uitgevoerd door het Californian Institute of Technology, blijkt dat twee ethische theorieën, ‘utilitarisme’ en ‘deontologie’, zijn verankerd in het brein – zij het in verschillende gebieden. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in Science.
Utilitarisme en deontologie zijn strikt gesteld tegengestelde posities. Utilitaristen stellen dat de morele waarde van een handeling valt af te lezen aan het nut dat die oplevert voor een groep als geheel. Als door die handeling veel mensen beter af zijn, dan is die handeling moreel te rechtvaardigen. De deontologie stelt dat er absolute gedragsregels zijn, los van het nut of resultaat. Zo keuren deontologen martelen categorisch af, ook als daarmee mogelijk mensenlevens worden gered.
De hersenwetenschappers vroegen aan 26 vrijwilligers om na te denken over een moreel dilemma, terwijl een hersenscan werd uitgevoerd. Het dilemma betrof het uitdelen van voedsel aan een Afrikaans weeshuis: de vrijwilligers konden kiezen tussen een efficiënte voedselverdeling, waarbij zo veel mogelijk kinderen te eten kregen, en een verdeling die minder efficiënt was, maar waarbij de zwakkeren als eersten werden geholpen. Een keuze voor het eerste zou staan voor een utilitair beginsel, en voor het tweede voor een deontologisch. Als de vrijwilligers uitgingen van efficiëntie, bleek de putamenkwab actief, terwijl bij het overwegen van de tweede optie – de zwakkere kinderen eerst – de insulakwab actief was.
De meeste deelnemers kozen voor de laatste optie. De onderzoekers concluderen daaruit dat we zijn behept met een ‘deontologische intuïtie’.