Home De dood dwingt ons te leven

De dood dwingt ons te leven

Door Simon Gusman op 24 oktober 2019

De dood dwingt ons te leven
Cover van 11-2019
11-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Kunnen we ontsnappen aan de dood? En wat zou een eeuwig leven met de mens doen? Vijf filosofen en hun ideeën over (on)sterfelijkheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Søren Kierkegaard (1813-1855)

‘De gedachte aan eeuwig leven is beangstigend’

Verantwoordelijkheid nemen voor onze eigen daden, dat is volgens Søren Kierkegaard de belangrijkste taak die wij als mensen hebben. Daarbij kunnen we niet terugvallen op vaststaande kaders die ons voorschrijven hoe we ons leven moeten leiden. Als we iets simpelweg doen omdat het van ons verwacht wordt of omdat het lekker makkelijk is, dan nemen we niet zelf verantwoordelijkheid. Aan die verantwoordelijkheid is dus ook vrijheid verbonden, want wie niet kan terugvallen op iets anders, is op zichzelf aangewezen. Niet voor niets wordt deze Deense denker gezien als een van de eerste vertegenwoordigers van het existentialisme, de filosofische stroming die bij uitstek de menselijke vrijheid centraal stelt.

Zelf verantwoordelijkheid nemen voor je daden werpt de vraag op wie je dan bent. Volgens Kierkegaard is iemand die verantwoordelijk is standvastig door de tijd heen. Stel je voor dat je besluit duurzamer te leven en alleen nog maar biologisch fruit te eten. Als je op het station bent en trek hebt in een appel, maar er is geen duurzame variant beschikbaar, wat doe je dan? Handel je dan vanuit je principe van duurzaamheid of laat je dat in deze situatie even los? Volgens Kierkegaard zou de verantwoordelijke mens de appel laten liggen.

In het licht van deze verantwoordelijkheid is het een interessant gedachte-experiment om je voor te stellen wat het betekent om onsterfelijk te zijn. Is dat iets wat je wilt? Kierkegaard heeft niet zoveel op met argumenten voor of tegen de onsterfelijkheid die losstaan van ons concrete bestaan. Hij wil de subjectieve kant van onsterfelijkheid onderzoeken: wat betekent het voor míj om onsterfelijk te zijn? Dat zou betekenen dat veranderingen in onze idealen en doelen alleen nog maar vaker kunnen voorkomen. Als ik voor eeuwig leef, wordt het dus des te moeilijker om consequent te blijven handelen. De gedachte aan een eeuwig leven moet volgens Kierkegaard daarom beangstigend zijn.

Maar we kunnen de gedachte aan sterfelijkheid ook gebruiken als motivatie: kan ik zeggen dat de manier waarop ik mijn leven leef bestand is tegen de eeuwigheid? Dat is een mooie leidraad voor een verantwoordelijk leven, een consequente levenshouding en zelfbeeld.

Martin Heidegger (1889-1976)

‘Onsterfelijkheid berooft ons van onze eigenheid’

De eindigheid van ons bestaan speelt een grote rol in het denken Martin Heidegger, zoals de titel van zijn bekendste werk, Zijn en Tijd (1927), al doet vermoeden. De Duitse filosoof bekritiseert de neiging van de filosofische traditie om aandacht te besteden aan de dingen die bestaan, maar niet aan wat het betekent om te bestaan. Het zijn zelf is immers niet iets dat is: het is geen ding waar je omheen kunt lopen om het te bestuderen. Het is de manier waarop de dingen gebeuren.

Dat klinkt behoorlijk abstract, maar wordt begrijpelijker als we het toepassen op ons eigen bestaan. Als wij doen alsof ons leven eeuwig duurt, dan doen we eigenlijk alsof ons eigen bestaan een ding is dat er altijd is, in plaats van een gebeurtenis door de tijd heen. Dit is echter niet het geval, omdat we allemaal beseffen dat we ooit dood zullen gaan. Het verlangen om eeuwig te leven is dan eigenlijk een vlucht voor het feit dat ons leven juist gekenmerkt wordt door het einde dat eraan vastkleeft. Alleen als we de dood onder ogen zien, kunnen we dan ook een authentiek bestaan leiden, een leven waarin we echt onszelf zijn.

Dit authentieke bestaan hangt samen met de dood, omdat het de dood is die ons leven individueel maakt. We kunnen vaak achter de menigte aan lopen, maar we moeten altijd onze eigen dood onder ogen zien. Het feit dat elk leven een eigen afbakening heeft, maakt ons tot individuen en geeft ons de mogelijkheid om een authentiek bestaan te leiden. Een leven dat echt het onze is en waarin ons doen en laten niet bepaald wordt door anderen. Onsterfelijkheid zou ons dus beroven van onze eigenheid.

Simone de Beauvoir (1908-1986)

‘De dood geeft het leven urgentie’

In haar roman Alle mensen zijn sterfelijk (1946) vertelt Simone de Beauvoir het verhaal van een onsterfelijke man, Raymond Fosca. Fosca is geboren in de dertiende eeuw in de stad Carmona in Andalusië. Hij wordt op een gegeven moment de vorst van deze stad en wil alles doen om die rijkdom en welvaart te brengen. Om dat te bewerkstelligen drinkt hij een onsterfelijkheidselixer. De man die hem het drankje geeft waarschuwt hem: ‘Ik ben bang om te sterven, maar het eeuwige leven – dat is wel heel erg lang!’ De onsterfelijkheid lijkt in eerste instantie alleen maar positieve gevolgen te hebben en Fosca gebruikt die om Carmona groots te maken. Al zijn sterfelijke vrienden en familieleden komen door de jaren heen [B1] om. Dit lijkt Fosca in eerste instantie nog meer vrijheid te geven om zich volledig voor Carmona in te zetten, maar door de jaren [B2] heen ziet hij dat zijn project onmogelijk is. Óf Carmona heeft alle rijkdom en welvaart, maar zondert zich af van de wereld, óf het wedijvert met andere steden, maar raakt daarmee verstrikt in verschrikkelijke oorlogen.

Fosca’s onsterfelijkheid zorgt ervoor dat hij kan doen wat hij wil, maar levert hem slechts schijnvrijheid op. Omdat hij zo lang leeft, maakt het eigenlijk niet uit dat de dingen waar hij zich voor inzet, zoals zijn geboortestad, mislukken. Hij kan het immers altijd opnieuw proberen. Het leven heeft zijn urgentie verloren.

De onsterfelijkheid van Fosca staat in schril contrast met het soort vrijheid dat het existentialistische denken van Beauvoir voorschrijft. Het is de existentialisten vaak verweten dat het vrijheidsidee dat ze aanhangen vrijblijvend is: kunnen doen wat je wilt en zijn wie je wilt zonder dat de wereld je grenzen oplegt. Dit is echter niet de geëngageerde vrijheid die volgens Beauvoir het menselijk bestaan kenmerkt. Vrijheid bestaat juist in zelf betekenis geven aan je leven door je te mengen in de wereld om je heen. Zo geven wij betekenis aan de wereld door ons handelen en geeft de wereld betekenis aan onze levens.

Jean-François Lyotard (1924-1998)

‘Het einde van de wereld is fundamenteler dan onze eigen dood’

Het essay Kan het denken bestaan zonder lichaam? (1988) van Jean-François Lyotard gaat niet over de onsterfelijkheid van het individu, maar over dat van de mensheid en de wereld. Over pak ’m beet 4,5 miljard jaar dooft de zon uit en vergaat de wereld. Alle abstracte discussies in de filosofie verbleken volgens Lyotard bij het idee dat het ooit allemaal voorbij is en de hele filosofie misschien wel voor niets is geweest. Hij verwijt filosofen dan ook dat ze te weinig aandacht hebben besteed aan het feit dat hun denken belichaamd is. Als lichaam zijn wij een levend wezen, verbonden met de wereld om ons heen. Het einde van de wereld is dan ook veel fundamenteler dan onze eigen dood, omdat ons denken kan voortbestaan in boeken en in de hoofden van mensen om ons heen.

Onze lichamen kunnen we beschouwen als de hardware van een computer en ons denken als de software. Volgens Lyotard is de taal waarin wij ons denken uitdrukken eigenlijk de software die op ons lichaam draait en daarmee filosoferen mogelijk maakt. Willen we onszelf beschermen tegen het uitdoven van de zon en daarmee onze gedachtewerelden onsterfelijk maken, dan moeten we hardware ontwerpen die hiertegen bestand is. Hier komt de aap uit de mouw: computers rekenen met enen en nullen, terwijl ons denkvermogen niet zo werkt. Volgens Lyotard volgt de manier waarop we denken de manier waarop we de wereld om ons heen waarnemen. De gedachtewereld is een wereld. Als we bijvoorbeeld nadenken, dan komen we dichter bij een inzicht. Dit idee dat we dichter bij iets kunnen komen is hetzelfde als hoe wij ons door de wereld begeven.[B3]  Een andere manier om dit uit te drukken is dat denken, net als kijken, een horizon heeft. Of gedachten los kunnen bestaan van een vleselijk lichaam zoals we dat kennen is niet de vraag waar het om draait. Willen wij onsterfelijk worden, dan moeten we beseffen dat onze gedachten niet los kunnen bestaan van ons geleefde lichaam: het feit dat wij altijd lichamelijk denken.

Nick Bostrom (1973)

De dood is een draak die zelf dood moet’

De Zweedse filosoof Nick Bostrom is een van de grote namen van het transhumanisme: de stroming die oppert dat we door middel van technologische vooruitgang menselijke tekortkomingen kunnen overstijgen. Het gaat daarbij om meer dan techniek die ons leven makkelijker maakt. Een bril kan er weliswaar voor zorgen dat je beter ziet, maar verandert niets essentieels aan je mens-zijn. Bij transhumanisme gaat het bijvoorbeeld over pilletjes die je persoonlijkheid veranderen, bewustzijn dat in een computer kan worden geüpload en het verlengen van onze levensverwachting. Of dit laatste nou technisch mogelijk is of niet, Bostrom vindt dat dit een andere manier van denken vraagt.

Hij onderbouwt dit met zijn tot de verbeelding sprekende essay De mythe van de Draak-Tiran (2005), dat meer leest als een sprookje dan als een filosofische theorie. Hij schetst het beeld van een koninkrijk dat geteisterd wordt door een draak. De draak eist elke avond een offermaal van 10.000 mensen. De gehele samenleving is erop ingericht om dit zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Geestelijken voeren allerlei redenen aan waarom het goed is dat de draak er is: de draak heeft ook recht op eten en is een goed middel tegen overbevolking. Mensen die probeerden de draak te verslaan worden als gekken weggezet. Als er iemand op een gegeven moment een wapen uitvindt om de draak te verslaan, reageren de bestuurders van het koninkrijk dan ook argwanend. Er zou geen budget zijn in de staatskas voor het wapen, omdat dit opgaat aan de spoorlijnen die de offers op tijd bij de draak moeten brengen. Als het uiteindelijk toch lukt om de draak te verslaan is iedereen blij, maar de koning denkt: waarom hebben we dit niet jaren eerder gedaan?

De draak is een metafoor voor de dood. Bostrom heeft niet zoveel op met de denkwijzen van sommige van de andere auteurs in deze encyclopedie. Dat ziet hij als laffe uitwegen om de draak niet onder ogen te zien. We moeten ophouden met denken dat de dood bij het leven hoort; pas dan kunnen we de dood overwinnen.