Home Damon Young: ‘Buitenlucht stimuleert reflectie’

Damon Young: ‘Buitenlucht stimuleert reflectie’

Door Jeroen Hopster op 24 april 2014

Cover van 05-2014
05-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoferen en plein air, in de openlucht. Voltaire, Rousseau en Nietzsche, ze deden het allemaal. Damon Young vertelt wat ze daar zochten.

Wie op Google naar afbeeldingen zoekt van Jean-Jacques Rousseau, vindt al snel een portret waarop de Franse denker zich tooit met een excentrieke bontmuts. Die muts was ooit de vacht van een grijze eekhoorn; een Armeense kleermaker maakte er een karpoes van. Waarom hulde Rousseau zich in zulke markante kledij? Waar kwamen de eigenaardigheden van deze filosoof toch vandaan?

De Australische schrijver en filosoof Damon Young – een van de denkers die op 18 april jongstleden aantraden tijdens de G8 van de Filosofie – publiceerde onlangs twee luchtige filosofieboeken, het ene over lichamelijke oefening (How to Think about Exercise), het andere over filosofen in de buitenlucht (in het Nederlands uitgegeven als Filosoferen in de tuin). In beide boeken staan de dagelijkse beslommeringen van grote schrijvers en denkers centraal: we leren over Darwins bevrijdende ommetjes, Sartres walging van kastanjebomen en de bonsais in de slaapkamer van Proust.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Filosoferen geniet de reputatie van noeste geestelijke arbeid, terwijl tuinieren en rennen juist momenten geven van geestelijke ontspanning. Vormen ze geen vreemd duo?
‘Natuurlijk, we kunnen tuinieren om even te ontsnappen aan onze gedachten, we kunnen sporten om mindfulness te bereiken. Maar we kunnen tuinen en lichamelijke oefening ook opvatten als filosofische thema’s. Ten eerste kunnen we óver beide filosoferen. Wat is een tuin? In Filosoferen in de tuin leg ik een wezenskenmerk van tuinen bloot: ze zijn vermenselijkte natuur. Ze tonen mens en natuur als eenheid. In How to Think about Exercise bespreek ik lichamelijke oefening in het licht van Descartes en Plato: zijn wij geesten die een lichaam bezitten, of lichamen die een geest bezitten?

Behalve óver kun je ook mét deze thema’s filosoferen. Zowel de buitenlucht als lichamelijke oefening stimuleert reflectie, meditatie en mijmering. Nietzsche zwierf over een citrusgaard, op zoek naar een existentiële duw in de rug; de natuur inspireerde hem. Zwemmen kan ons een ontmoeting geven met het “sublieme”, een belangrijk concept in de achttiende- en negentiende-eeuwse filosofie. De oefening zelf maakt je nog niet tot filosoof, maar is wel een stimulerende metgezel.’

Bent u zelf een enthousiaste renner en tuinier?
‘Enthousiast is het juiste woord: het suggereert ijver, maar niet per se talent. Ik ren regelmatig, alles tussen de drie en vijftien kilometer. Soms jog ik, soms sprint ik. Tuinieren doe ik minder vaak dan vroeger, deels omdat ik met mijn gezin naar een kleinere woning in Melbourne ben verhuisd. We laten nog steeds kruiden, tomaten, cactussen en vetplanten groeien, maar het vergt gelukkig niet meer zo veel onderhoud. Tuinen trekken me zeker aan, vanwege de rust en de filosofische suggesties die ze uitstralen.’

Twee klassieke voorbeelden van tuinarchitectuur zijn de strak vormgegeven ‘Franse tuin’, zoals bij het paleis van Versailles, en de uitbundig bloeiende ‘Engelse tuin’. Welke denker roept het beeld van de Franse tuin bij u op?
‘Voltaire, maar niet omdat hij een typisch Franse filosoof was. Voltaire was weliswaar een verlichtingsdenker, maar zijn filosofie was eigenlijk juist heel Engels. Voltaire was een voorstander van sociale verbetering, op een voorzichtige, stapsgewijze manier. Hij wilde niet de autocratie van Versailles, maar realistische vooruitgang. Frankrijk was zijn proeftuin: een maatschappij om te verbeteren, niet met universele, eeuwige waarheden, maar met de geoefende rede.’

En de Engelse tuin? Welke filosoof zou zich daar het best thuis voelen?
‘Leonard Woolf (1880-1960), de echtgenoot van Virginia Woolf, was zelf geen filosoof, maar had wel een scherpe filosofische geest. Hij beschouwde de tuin niet als veilige vluchthaven, maar als universum van wreedheid en degeneratie. Diezelfde degeneratie herkende hij ook in de maatschappij. Dus hoewel hij zich op zijn gemak voelde in zijn Engelse tuin, probeerde hij de wereld niet te ontvluchten door zich terug te trekken in het natuurlandschap. Voor Woolf bracht de tuin juist in herinnering dat wij de taak hebben om zelf onze maatschappij vorm te geven.’

Kent u een specifiek ‘eureka-moment’, een geweldig idee dat een filosoof inviel toen hij door een tuin wandelde? 
‘Nee, geen grote openbaringen. Maar wandelingetjes zijn beslist een bron van inspiratie, zowel voor denkers als voor kunstenaars. Nietzsche vond het heerlijk om rond te struinen in boomgaarden, bossen en rondom meren. In Sorrento (Italië) stond één boom bekend als zijn Gedankenbaum. Hij werd altijd door prachtige gedachten overvallen wanneer hij onder die boom stond.’

Een belangrijke missie van uw boeken, zo lijkt het, is om lezers te wijzen op de filosofische suggesties die het dagelijks leven rijk is.
‘Ja, dat is een van de missies. Ik schrijf om te prikkelen en uit te dagen, om lezers de routines en concepten die ze voor lief nemen te laten bevragen. Daarvoor heb je niet per se een reis naar Tibet of Toscane nodig. We zien vaak over het hoofd wat recht voor onze neus ligt. Als je leest wat Descartes deed met een stukje bijenwas, Heidegger met een bijl, of Sartre met een kastanjeboom, dan merk je hoe inzichtgevend alledaagse situaties kunnen zijn.’

Ten slotte Rousseau: waarom staat hij op portretten zo vaak afgebeeld met die excentrieke eekhoornmuts?
‘Zo’n opzichtig hoofddeksel, dat paste perfect bij zijn karakter. Maar er is ook een andere reden waarom Rousseau de muts droeg: die was onderdeel van een Armeens kostuum, dat hij in de jaren 1760 regelmatig aanhad. Omdat Rousseau een chronische blaasziekte had, was het voor hem veel praktischer om zo’n Armeens gewaad dragen dan broeken met een strakke snit.’