Een van de beste eigenschappen van het leven is dat het voorbijgaat. Het is een wijsheid die me als kind angst inboezemde. Mijn moeder hield mijn hand vast, blies erover en zei: ‘Dat is het leven. Hier begint het en daar eindigt het al. Als een wind die zo voorbijwaait.’
De wind van de vergankelijkheid stemde me uiterst droevig. Ik begreep niet welke logica of reden zou kunnen verklaren waarom alles verwaait in de richting van de vergetelheid. Laat staan dat ik schoonheid of troost in dat feit zou kunnen zien.
Toch hoeft die vergankelijkheid niet noodzakelijk droef te stemmen. Sterker nog: er gaat een grote heilzaamheid van uit. Dat zeg ik niet vanuit een doodsdrift of morbide verheerlijking van Thanatos, wel vanuit de overtuiging dat niets zo schadelijk voor de kwaliteit van het leven zou zijn als onsterfelijkheid. Al eeuwenlang is de mens gefascineerd door die onsterfelijkheid. Hij gaat op zoek naar het levenselixir dat hem de eeuwigheid belooft. Toch zouden we onze eigen eindigheid meer moeten koesteren. Juist omdat het eindig is, is het mogelijk zin te geven aan het leven.
Een zinvol leven is alleen mogelijk zonder verstommingen verveling
Dat is ook de eeuwenoude wijsheid van het historische epos van Gilgamesj. De koning van Uruk gaat daarin hoogmoedig op zoek naar het eeuwige leven. Wat doet dat met hem? Het corrumpeert hem. Hij verliest de waarde van het leven zelf uit het oog, de betekenis van de zon die opgaat, de zin van de liefde die men liefheeft. Wie het eeuwige nu wil, verliest het huidige nu uit het oog. In het aanschijn van de eeuwigheid en oneindigheid heeft niets nog zin.
Daarop wees ook de Britse filosoof Bernard Williams. Hij wijdde een van zijn belangrijkste essays aan dit fenomeen: The Makropulos Case (1973). De titel ontleent Williams aan het gelijknamige toneelstuk van Karl Capek. Wat leren we uit zowel het essay als het toneelstuk? Het streven naar onsterfelijkheid is verderfelijk. De onsterfelijkheid is oeverloos saai; de eeuwigheid verstomt de mens, maakt hem suf en verveeld. Hoe geef je immers zin aan een eeuwig wederkerende dag? Dat is onmogelijk en zinloos, een sisyfusarbeid. De mens is dan een gevangene van dat onvermogen en die zinloosheid; een existentiële verveling en verstomming leggen hem lam. Niets rest dan de eeuwige sleur en de sleur van de eeuwigheid.
Een zinvol leven is pas mogelijk wanneer de mens zich bevrijdt van verstomming en verveling. Wanneer hij weet dat de klok tikt en steeds luider tikt. De dagen zijn kort en de tijd gaat snel. Het leven, de liefde en het goede zijn eindig en verdragen precies daarom geen uitstel.