Er is een middeleeuwse parabel waarin Aristoteles zijn leerling Alexander (later ‘de Grote’) waarschuwt voor de verlokkingen van Phyllis, een minnares van koning Phillippus II, de vader van Alexander. In plaats van dat Alexander zich laat verleiden door Phyllis valt zijn leermeester zelf voor haar charmes. En niet een beetje. Aristoteles raakt zo van haar in de ban dat Phyllis hem al meteen op handen en knieën krijgt en ze de half ontklede filosoof als een paardje berijdt.
Een zestiende-eeuwse gietijzeren beeldje dat ik er onlangs van zag in het Louvre op de tentoonstelling Figures du Fou toont een Phyllis die Aristoteles met haar ene hand aan zijn lange haren trekt en met haar andere op zijn billen slaat.
Tekst loopt door onder afbeelding

De christelijke moraal van het middeleeuwse verhaal is natuurlijk: wees gewaarschuwd, zelfs de redelijkste denker uit de geschiedenis van de filosofie is ontvankelijk voor de waan van de liefde.
Gekte en liefde worden nogal eens aan elkaar gelijkgesteld. Maar wie zelf weleens tot over zijn oren verliefd is geweest zal toch ook vinden dat we de liefde tekortdoen als we deze uitsluitend als een kwaadaardige onredelijkheid wegzetten. Hoeveel mooier is alles in de ogen van de liefde?
Mijn vader fluisterde, op het einde van zijn leven, bevangen door de waan van Alzheimer nog altijd lieve woordjes in het oor van mijn moeder. Tot grote vreugde van mijn moeder. En niemand twijfelde aan de oprechtheid van mijn vaders woorden.
Hoe onredelijk is de liefde eigenlijk echt, als we haar met de waarheid vergelijken? Misschien is de verborgen boodschap van de parabel geen waarschuwing maar een wijsheid: we kunnen de waarheid alleen met een beetje gekte aan.