Home ‘Bijna was ik cultuurpessimist geworden’

‘Bijna was ik cultuurpessimist geworden’

Door Ivo Slangen op 26 maart 2013

07-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Essayist Bas Heijne schreef een oneigentijds pleidooi voor de kunst. Het is volgens Heijne aan de schilderkunst, literatuur en film om ‘ons sufgeslagen bewustzijn opnieuw in contact te brengen met de werkelijkheid’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat is de betekenis van kunst? Stel de vraag en u kunt rekenen op verontwaardiging of hoongelach. Grote woorden zijn sinds Lyotard het einde van de grote verhalen afkondigde verdacht geworden. De postmoderne guerrilla heeft ze stuk voor stuk opgeblazen. Maar wacht eens even, zult u denken, dat hele postmodernisme is nu toch wel voorbij, al die grote verhalen zijn toch weer hartstikke actueel sinds 11 september? Ja en nee. Het begrip ‘ideologie’ staat na de aanslagen in de VS en Madrid weer volop in de belangstelling en het ‘einde van de geschiedenis’, dat Fukuyama begin jaren negentig als voldongen feit presenteerde, is weer een open vraag. Maar tegelijk is het beeld van de ineenzakkende Twin Towers slechts een beeld gebleven, zo betoogt Bas Heijne in zijn laatste boek. Murw geslagen door de constante stroom beelden in onze mediacultuur, en de voortdurende herhaling ervan, is de volledige betekenis van de ramp niet tot ons doorgedrongen. 11 september is niet werkelijk gebeurd.

American Beauty

Het is niets minder dan ‘de werkelijkheid’ die schrijver Bas Heijne in zijn gelijknamige essaybundel ten tonele voert. In een twintigtal essays tast Heijne gretig in de kunstgeschiedenis om ons duidelijk te maken wat hij daarmee bedoelt: Bruegel, Van Gogh, Duchamp, Mapplethorpe, Sartre, Kellendonk. Heijne wekt ze tot leven via brieven en biografieën, amusante anekdotes en natuurlijk hun kunst, om haast achteloos over te stappen op scherpe cultuurkritiek. Want het gaat hem uiteindelijk om het hier-en-nu.

Neem de films American Psycho en American Beauty die als een rode draad door de bundel lopen. American Psycho, gebaseerd op een roman van Bret Easton Ellis, gaat over Patrick Bateman, de wezenloze psychopaat die eind jaren tachtig in New York zijn medeyuppies afslacht. Volgens Heijne is Bateman een hyperbolisch voorbeeld van onze (post)moderne wereld, die ‘niet langer wordt bijeengehouden door ideeën en gedachten, laat staan door een geloof of ideaal. Die wereld is enkel indruk geworden.’ Ons bewustzijn vormt de wereld niet meer, maar verwerkt enkel passief de beelden die op ons afkomen. Hoe kunnen we in die beeldvloed overeind blijven zonder ons uit te leveren aan de oppervlakkige massacultuur, zonder te gaan surfen?

De film American Beauty (1999) biedt hoop volgens Heijne. Lester Burnham, het uitgebluste hoofdpersonage, voldoet aan alle criteria – hij leidt een doods, comfortabel bestaan in een Amerikaanse provinciestad – om net zo’n machinale seriemoordenaar à la Bateman te worden. Aanvankelijk poogt hij zichzelf, zijn ‘eigen verhaal’ radicaal te veranderen – Lester wordt verliefd op het vriendinnetje van zijn dochter, traint zijn buikje eraf, neemt een blowtje als zijn vrouw weer eens zeurt – maar pas als hij de wereld laat voor wat hij is, openbaren zich de dingen met een nieuwe glans. Heijne noemt het een ‘humanisme van individueel bewustzijn’, een manier van kijken die openstaat voor de ervaring van mystieke schoonheid. Dat klinkt natuurlijk uitermate zweverig en vrijblijvend, ‘wishful thinking’ zoals Heijne zelf beaamt, maar het vormt een aanknopingspunt, een voorzichtige, haast verlegen aanprijzing voor ‘het enige wat een mens nog als weermiddel heeft tegen de glanzende hardheid van het oppervlak: zijn verbeeldingskracht.’

De verbeelding van de kunstenaar is van dat verzet tegen betekenisloosheid het belangrijkste voorbeeld. Zo hebben Nietzsche, Rimbaud en Van Gogh onze kijk op moraal, taal en schilderkunst voorgoed veranderd, stelt Heijne. Doordat ze de wereld op een andere manier zagen, hebben ze onze ervaring met de wereld vormgegeven. We zijn, als het ware, ‘aangeraakt door hun blik’.

Ivoren toren

Het is misschien een wat magere uitkomst, de verbeelding als remedie tegen de vervreemding, maar de integriteit van deze bundel is bewonderenswaardig. ‘Bijna was ik cultuurpessimist geworden’, verzucht Heijne ergens. De essays getuigen van een persoonlijke worsteling met zowel de afschuw van de nivellerende massacultuur, waarin alles en iedereen op gelijke voet staat (het postmoderne anything goes), en de snobistische houding van de elite die zich verkneukelt om de domme massa. Zo stelt Heijne provocerend dat schrijvers die vluchten in de ivoren toren (zoals dichter Ilja Pfeijffer), in louter vorm om de vorm, niet verschillen van de oppervlakkige wereld van mode en reclame, die beiden voortkomen uit een ‘verlangen naar betekenisloze schoonheid’. Maar, haast Heijne zich te zeggen, dit is geen hernieuwd pleidooi voor ‘politiek engagement’ à la Sartre. Dat is na de catastrofes van de twintigste eeuw, waarin zoveel mensen begoocheld werden door de verleiding van de utopie, van de grote verhalen, onmogelijk geworden. Toch mogen we de wereld niet links laten liggen, zeker niet in deze post-9/11-tijd. Het is aan de kunst om ‘ons sufgeslagen bewustzijn opnieuw in contact te brengen met de werkelijkheid’. Niet door de wereld te beschrijven, of te verachten, maar door te vertellen hoe wij haar ondergaan. Dat levert net zo goed een beeld op, maar wel een met betekenis, in tegenstelling tot de uitgeholde, zich steeds maar weer herhalende beelden op televisie.

Alleen zo krijgen we de wereld terug.

De werkelijkheid, door Bas Heijne, uitg. Prometheus, Amsterdam 2004, 192 blz., € 12,95