Home De dood Bert Keizer: ‘Mijn angst voor de dood staat nog recht overeind’
De dood

Bert Keizer: ‘Mijn angst voor de dood staat nog recht overeind’

Door Annette van der Elst op 04 december 2013

Cover van 12-2013
12-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoof en verpleeghuisarts Bert Keizer leeft met het volle besef van onze sterfelijkheid. ‘Ik ben tegen de dood, maar het sterftepercentage van de mens blijft gewoon honderd.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bert Keizer lijdt aan doodsangst en zou liefst, zo zegt hij, de dood afschaffen. Dat hij als verpleeghuisarts vele mensen heeft bijgestaan op hun sterfbed heeft die vrees niet kleiner gemaakt. ‘De angst om slecht te sterven ben ik wel kwijt’, begint hij ons gesprek in het Amsterdamse grand-café Luxembourg naar aanleiding van zijn recent verschenen boek Tumult bij de uitgang. ‘Ouderen zijn niet bang voor de eeuwigheid. De meesten zeggen: “Dat zien we dan wel weer.” Nee, waar ze bang voor zijn, dat is een slecht sterfbed. Maar ik ben bij veel sterfbedden aanwezig geweest en heb gezien dat het vaak goed mogelijk is om pijn en lijden tijdens het sterven tegen te gaan. Maar die andere doodsangst, de angst voor het totaal onbevattelijke van het niets dat volgt op het leven, die angst staat nog ferm overeind.’

De gedachte dat zijn leven zal ophouden, vindt Keizer afschuwelijk, verduidelijkt hij. ‘Ik heb
als kind, als katholiek jongetje, altijd geloofd dat het leven doorgaat na de dood. Maar het houdt op, en dat is bijzonder onprettig. Zoals Friedrich Nietzsche zei: “De dood van God is veel erger dan we denken.”’

Keizer verwijst in het gesprek – en in zijn boek – naar zijn favoriete dichteres Emily Dickinson (1830-1886). Dickinson was de zachtere en meer verfijnde tegenpool van haar tijdgenoot Nietzsche, maar ze kwam tot de vergelijkbare conclusie dat de eeuwigheid een kil en koud feit is. Na het overlijden van haar moeder schreef ze: ‘Zij gleed uit onze vingers als een vlok door de wind gedragen en is nu een deel van de sneeuwjacht die we de oneindigheid noemen. Wij weten niet waar zij is, hoewel zovelen het ons zeggen.’

U vreest na uw dood in vergetelheid te raken?
‘Ik spreek in het verpleeghuis vaak mensen die hun partner hebben verloren. “Ach, mijn man”, zeggen ze dan – het zijn meestal vrouwen – “is al járen dood.” Het verbaast me hoe mensen de dood van hun partner overleven, hoe ze zich daarna redden. Dat is bemoedigend. En ook ontmoedigend; je wilt toch ook dat de mensen om je heen je missen, dat je leven niet onopgemerkt is gebleven. Een afschuwelijk idee vind ik ook dat als de gehele mensheid uitsterft, niemand meer iets over de wereld zegt. Wij proberen die dans wel te ontspringen in kunst en wetenschap, maar dat lukt niet echt, vrees ik.’

U bent arts, en opgeleid om het leven te redden. Zouden we ons leven steeds verder moeten rekken?
‘We hebben al heel veel bereikt, ons DNA codeert voor 38 à 42 jaar, we hebben er zo’n veertig jaar aan toegevoegd. Als je je eerste leesbril nodig hebt, dan is het biologisch gesproken einde oefening.’ Keizer wijst naar links. ‘Daar is het graf! We hebben er zo’n veertig jaar aan toegevoegd. Maar die toegevoegde jaren zijn een gemengd genoegen. Als je jaren kunt toevoegen en je bloedvaten kunt schoonhouden, ja. Maar ouder worden gaat gepaard met ziekte en aftakeling. En hoe ouder je wordt, hoe groter de risico’s zijn. Na je vijfentachtigste heb je 40 procent kans om dement te worden, wat het gevolg is van een vaatziekte. Er wordt wereldwijd veel onderzoek naar deze aandoening gedaan, wat nog niets heeft uitgehaald. De medicatie die er is, is kul.’

Nee, ouderdom is gewoon niet leuk. Als je lichamelijk aftakelt en je hele generatie sterft uit, dan houdt het leven in veel opzichten op. Als je dan ook nog geestelijk aftakelt, is er bij mij veel sympathie voor wat dan heet “een uitermate terughoudend beleid”. Dat wil zeggen dat je bij mensen met gevorderde dementie de hightech geneeskunde buiten de deur houdt. Je zorgt ervoor dat deze mensen zonder al te veel pijn en moeite aan hun einde komen, mochten ze tegen een complicatie aan lopen, zoals een gebroken heup of een longontsteking. In veel andere landen behandelen ze dementen door, tot halverwege de crematie. Dát vind ik gestoord.’

Onze existentie is er een ‘zum Tode’, zoals de Duitse filosoof Martin Heidegger dat uitdrukte. Drukt het besef te sterven ons ook met de neus op het feit dat we als persoon, als individu uniek zijn?
‘Dat is het tekenende van ons mens-zijn. We zijn wetende apen; de aap is het enige dier dat zich bewust is van de eigen sterfelijkheid. We zijn in de positie om het betrekkelijke van ons eigen leven in te zien, en tegelijkertijd onszelf absoluut te nemen. Je leeft niet met het idee “Nou, ik ben hier ook maar toevallig”. Nee, ik ben het universum, en als ik dood ben, als ik ophoud, houdt alles op. Dit besef van eindigheid is tegelijkertijd ook de enige reden om uit je bed te komen. Als er altijd nog een dag is, dan doe je niets. Ons leven zou geheel verwaaien in een altijddurend uitstel.’

We zijn rare wezens, besluit Keizer. ‘Mensen zijn de enige dieren met gevoel voor humor – misschien wel door het besef van onze eindigheid. Je kunt niet altijd huilen om de zinloze ijver waarmee we alle kanten op rennen en toch in het graf eindigen, allemaal, stuk voor stuk. Daar valt ook weleens om te lachen.’