Home Balkenende langs de retorische meetlat van Aristoteles

Balkenende langs de retorische meetlat van Aristoteles

Door Piet Gerbrandy op 17 januari 2005

01-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Nu de Retorica van Aristoteles is vertaald, waagt Piet Gerbrandy zich daarmee aan een kritisch onderzoek van Balkenende. Conclusie: spreken kan Balkenende niet, maar dat willen we ook helemaal niet.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ieder volk krijgt de leiders die het verdient. Kooplieden en dominees zijn wij, dus het is niet verwonderlijk dat we ons laten betuttelen door een schaterende boekhouder en een vrome hark met het kapsel van een koorknaap. Grandeur is ons vreemd. Zelfs wanneer we ten strijde trekken, proberen we het zo te regelen dat er geen doden vallen, want we willen best verantwoordelijkheid dragen, maar het moet wel gezellig blijven. Een gewiekst redenaar als Tony Blair, een charmeur als Berlusconi zou bij ons geen schijn van kans maken: ze zijn niet benepen genoeg, ze zijn in staat zich uit te drukken in volzinnen die kop en staart hebben, en zo slagen ze er keer op keer in hun natie te laten instemmen met plannen die niet in het belang zijn van diezelfde natie.
Het is niet moeilijk te zien hoe dat komt. Blair en Berlusconi beheersen de kunst van de presentatie. In vergelijking daarmee verschrompelen onze voorlieden tot stamelende pubers in verkeerde pakken. Het is best mogelijk dat Balkenende een visionair denker is en Zalm een briljant strateeg, maar hun uitstraling is die van de knip en de conifeer. Het zou misschien niet zo moeten zijn, maar in het politiek bedrijf is presentatie belangrijker geworden dan argumentatie. Ook al vervloeken wij zijn plannen, we kiezen voor de ouderling uit Capelle aan den IJssel omdat hij net zo is als wijzelf. Wij willen de wereld niet beheersen, wij willen een geranium op het balkon en met een kruik in bed.

Authentiek
‘Voor de voordracht bestaat nog geen leermethode, doordat ook het onderwerp uitdrukkingswijze pas laat opgang heeft gemaakt. Mensen vinden haar weinig voornaam, wat een juiste opvatting is. Maar omdat de behandeling van welsprekendheid als geheel is gericht op wat mensen vinden, moeten we er toch aandacht aan besteden als aan iets dat noodzakelijk is, zij het ten onrechte. Strikt juist zou immers zijn met een toespraak slechts te beogen dat ze genoegen noch aanstoot geeft. Het is juist en rechtmatig campagne te voeren op grond van de feiten zelf, en dan is al het andere buiten de bewijsvoering overbodig. Dit neemt niet weg dat in feite de voordracht zoals gezegd grote invloed heeft doordat de toehoorders geen goede mensen zijn.’ Aldus Aristoteles in het derde boek van zijn Retorica. Natuurlijk is de grote filosoof van mening dat weldenkende mensen uitsluitend naar argumenten luisteren en zich niet laten beïnvloeden door de wijze waarop ze gepresenteerd worden, maar ook hij moet al toegeven dat mediatraining voor een politicus onontbeerlijk is.

Aristoteles leefde in een stad die zo klein was, dat alle burgers die in de volksvergadering mochten stemmen, de politici van gezicht en van reputatie kenden. Dat dit geen garantie voor goed bestuur was, blijkt uit het feit dat de Atheners zich maar al te graag lieten inpakken door de playboy Alkibiades en de onkreukbare, maar lelijke Sokrates tot de gifbeker veroordeelden. In het werelddorp dat onze biotoop vormt, is het voorkomen van een politicus belangrijker dan ooit. Moest Perikles de Atheense volksvergadering zonder geluidsinstallatie bespelen, tegenwoordig registreren de televisiecamera’s ieder detail van de mimiek van de spreker. Zelfs de snit van het pak van de Amerikaanse president is onderwerp van debat. Hoog opgeleid en cultureel superieur als we ons wanen, kunnen we gniffelen over de domheid van Bush, maar het gros van de Amerikanen is helemaal niet geïnteresseerd in ’s mans redeneringen. In al zijn onhandigheid komt Bush authentiek over, en dat werkt.

Kunst van de welsprekendheid
De Oudheid heeft waarschijnlijk geen scherpere geest voortgebracht dan Aristoteles (384-322). Dat hij de grondlegger is geworden van bijna alle moderne wetenschappen valt toe te schrijven aan twee eigenschappen: zijn ongebreidelde weetlust en zijn analytisch vermogen. Als geen ander was hij in staat tot schematiseren, categoriseren en het uitkleden van de verschijnselen tot hun naakte essentie. Sinds Aristoteles maken we onderscheid tussen vorm en materie, doel en gevolg, plot en karakter. Op het terrein van wat we menswetenschappen kunnen noemen schreef hij baanbrekende boeken over ethiek, politiek, literatuur, psychologie en retorica. Zijn verhandeling over dat laatste onderwerp, die nu is vertaald door de Leuvense graecus Marc Huys, voldoet aan alle kenmerken van een echte Aristoteles: scherp, grondig en verre van gemakkelijk. De Retorica is het eerste boek over deze materie dat tot ons gekomen is. Er bestonden vóór Aristoteles zeker ook andere geschriften over de kunst van de welsprekendheid, maar we kunnen er rustig van uitgaan dat geen ervan zo intelligent was als dit boek.

 
Aristoteles maakt onderscheid tussen drie overredingsmiddelen: de logos, oftewel de argumentatie; het êthos (karakter), dat wil zeggen: het imago van de spreker; en ten derde het pathos, de bij het publiek opgeroepen emoties. Redevoeringen zijn er in drie soorten: politieke toespraken, pleidooien voor de rechtbank en gelegenheidstoespraken, bijvoorbeeld bij feestelijke gebeurtenissen. ‘De tijd die bij elk genre hoort is voor de spreker in de volksvergadering de toekomende: zijn raad heeft, of hij nu aan- of afraadt, betrekking op wat komen gaat. Voor sprekers voor de rechtbank is het de verleden tijd: aanklager en verdediger hebben het over gepleegde feiten. Wie een gelegenheidstoespraak houdt is het om de tegenwoordige tijd te doen – wie prijst of laakt laat zich leiden door wat nu van toepassing is – maar doet veelal bijkomstig beroep op de herinnering aan het verleden of, gissenderwijs, op de toekomst.’

Aristoteles ziet overreding als een sociaal, en daarmee als een psychologisch proces. Een bekwaam advocaat moet niet alleen weten welke drijfveren de cliënt tot zijn daad hebben aangezet, hij moet ook de stemming van de rechters aanvoelen. Alles wat mensen doen, doen ze ‘door een van de zeven oorzaken toeval, natuur, dwang, gewoonte, redelijke overweging, drift en begeerte.’ Kijk, dat zijn categorieën waarmee je greep kunt krijgen op de menselijke ervaring. Aristoteles legt minutieus uit hoe verschijnselen als boosheid, zelfvertrouwen, afgunst en schaamte werken: ‘Laten we als definitie vooropstellen dat schaamte een gevoel van pijn en onrust is omtrent kwaden in heden, verleden of toekomst waarvan men ziet dat ze tot een slechte reputatie leiden. Schaamteloosheid is dan een vorm van geringschatting en onverschilligheid ten aanzien van dezelfde dingen.’ Vóór Freud en Frijda heeft behalve Spinoza niemand zo helder over emoties geschreven als Aristoteles.

Lange zinnen
Aristoteles beseft dat je je toehoorders niet meekrijgt als je dorre series syllogismen op ze afvuurt. Een redenaar dient zijn redenaties daarom te verpakken in zogeheten enthymemen, die je zou kunnen beschouwen als verkorte syllogismen. Dit is een syllogisme: a. alle mensen zijn sterfelijk; b. Sokrates is een mens; c. dus Sokrates is sterfelijk. Het enthymeem zou als volgt kunnen luiden: Sokrates is sterfelijk omdat hij een mens is. De keuze voor het enthymeem in plaats van het syllogisme is een kwestie van stijl. Een goede uitdrukkingswijze heeft als eigenschap dat ze duidelijk is. Het taalgebruik dient aanschouwelijk te zijn en moet passend zijn, dus niet te platvloers en niet te verheven. Vergelijkingen en metaforen kunnen het betoog verlevendigen.

Schitterend is wat Aristoteles over volzinnen zegt. ‘Een volzin kan uit zinsneden bestaan of enkelvoudig zijn. Die in zinsneden is een volledige taaluiting, opgebouwd uit delen, die in één ademtocht kan worden uitgesproken, niet per deel maar als geheel. […] Zinsneden zowel als volzinnen mogen niet te lang zijn maar ook niet afgeknot. Zijn ze te kort dan struikelt de toehoorder keer op keer: terwijl hij nog in volle gang is op weg naar de mijlpaal in de verte die hij inwendig als grens heeft aangenomen, wordt hij ingehouden doordat de spreker is gestopt; het kan niet anders of die schok brengt hem van zijn stuk. Te lange zinnen maken weer dat de toehoorder achterblijft, als een hardloper die in een buitenbocht om de eindpaal heen gaat: ook die loopt een achterstand op.’

In de tijd van Aristoteles ontstond er een ware cultus op het gebied van de volzin: Isokrates en Demosthenes specialiseerden zich in de zogeheten ‘periode’, de lange samengestelde volzin die zo goed in elkaar zit dat je én door het ritme wordt meegesleept én de draad niet kwijtraakt. Ik geloof dat daarin het grootste verschil bestaat tussen redenaars van toen en nu. Zelfs een bevlogen spreker als Blair zorgt ervoor dat zijn zinnen niet te lang zijn, omdat hij weet dat anders niemand hem kan volgen. Een van de kritiekpunten op John Kerry betrof de lengte van zijn zinnen. De enige van onze ministers die niet terugdeinst voor welgevormde, zij het intens saaie volzinnen, is Donner. Het tijdperk Diepenhorst ligt definitief achter ons. Of dat een goede zaak is of niet, mag u zelf beslissen.

Aristoteles, Retorica, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Marc Huys, Historische Uitgeverij, Groningen 2004, 276 blz., € 38,75

Voorbeeld: de toespraak van Balkenende op het CDA-congres
Premier Balkenende is de koning van het slecht geformuleerde cliché. Niet alleen zijn onbeholpen presentatie, maar ook wat hij feitelijk te zeggen heeft, verschaft hem het êthos van de steile fatsoensrakker, en kennelijk is dat precies wat een groot deel van onze natie aanspreekt. In zijn rede voor het CDA-congres van 13 november was hij ouderwets op dreef. Iedere leraar Nederlands zou moedeloos worden bij onbegrijpelijke zinnen als deze: ‘Het Europa van de vorige eeuw was een antwoord op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Een garantie voor duurzame vrede.’ Dit lijkt me, afgezien van de deerniswekkende stijl, echt onzin: ‘We hebben de keuze al gemaakt voor het zwaarder wegen van het belang van de samenleving in plaats van die van de privacy.’ Sinds wanneer bestaat er een tegenstelling tussen samenleving en privacy? En wat zou Balkenende hier toch bedoelen: ‘Waar de goeden niet onder de slechten willen lijden, betekent dat ook het schouder aan schouder strijden voor de leefbaarheid van onze samenleving’? Je weet gewoon niet waar je met verbeteren zou moeten beginnen. Eén ding is zonneklaar: Balkenende schrijft zijn redevoeringen helemaal zelf, want geen voorlichter zou dergelijke zinnen uit zijn pen krijgen. De basis van Balkenendes theorieën wordt gevormd door de ongrammaticale slogan ‘fatsoen moet je doen’. Dat deze man het tot premier kan brengen, zegt veel over ons respect voor het gesproken woord.

Aristoteles
Geboortedatum: 384 v. Chr. te Stagira, Chalcidice, Griekenland
Sterfdatum: 322 v. Chr. te Chalcis, Euboea
Opleiding: Aristoteles was twintig jaar leerling aan de Academie van Plato in Athene.
Thema’s: De filosofie van Aristoteles is in een omvangrijk oeuvre opgeleverd. Aristoteles was zeer veelzijdig: hij geldt als de grondlegger van de biologie en daarnaast hield hij zich bezig met wiskunde, kunst, ethiek en politiek. Hij bedacht het onderscheid tussen theoretische (fysica, ontologie, logica) en praktische filosofie (ethica, politiek, poëtica). De hoogste, ‘eerste wetenschap’ zou zich niet met specifieke delen van de werkelijkheid bezighouden, maar met het gehele zijn. Deze eerste wetenschap staat sinds Aristoteles bekend als metafysica.
Bekende uitspraken: ‘Plato heb ik lief, maar de waarheid heb ik liever.’
‘Om geluk­kig te worden, heeft een mens voor­treffe­lijke vrien­den nodig.’
‘Slechte mensen zijn geneigd van gedach­ten te veranderen.’
Leraar van: Aristoteles richtte in 334 v. Chr. zijn eigen school op: het Lyceum. De restanten hiervan zijn in de twintigste eeuw opgegraven in Athene. Aristoteles was leraar van Alexander de Grote.